Direct naar inhoudDirect naar contactgegevens

Armoede in Amsterdam: grote verschillen in de stad

Vergeleken met heel Nederland zijn er in Amsterdam relatief veel huishoudens met een laag inkomen.

In 2012 had 19,8 procent van de Amsterdamse huishoudens een inkomen tot 110 procent van het wettelijk sociaal minimum (WSM), de toen geldende armoedegrens. Volgens de raming stijgt dit aandeel naar 20,7 à 21,1 procent in 2014. Na de sterke stijging van het aantal en aandeel huishoudens met een laag inkomen lijkt de armoede in Amsterdam te stabiliseren.

Nieuwe inkomensgrens armoede

Sinds januari 2015 kent Amsterdam een nieuwe armoedegrens: 120 procent WSM. Volgens deze definitie had 23,7 procent van de Amsterdamse huishoudens een laag inkomen in 2012, wat volgens de raming zou stijgen naar 24,5 à 25,2 procent in 2014. Voor 2013 en 2014 is een raming nodig omdat gewerkt wordt met inkomensgegevens gebaseerd op belastingaangiften. Definitieve gegevens hierover komen pas met twee jaar vertraging beschikbaar.

Vergelijkend perspectief

De ontwikkelingen in Amsterdam lijken gunstiger dan de landelijke trend en die in de andere drie grote steden. In Nederland als geheel, maar ook in Rotterdam, Den Haag en Utrecht stijgt het aandeel huishoudens met een laag inkomen sneller dan in Amsterdam. Vooral als het gaat om het aandeel jongeren in huishoudens met een laag inkomen is de ontwikkeling in Amsterdam opvallend vergeleken met Nederland en de andere grote steden. Elders is het aandeel jongeren in huishoudens met een laag inkomen gestegen, in Amsterdam is dit aandeel gelijk gebleven tussen 2008 en 2012. Het gaat hier waarschijnlijk om een verdunningseffect, als gevolg van de sterke bevolkingsontwikkeling in de hoofdstad in combinatie met minder suburbanisatie dan in de jaren daarvoor, en niet om een daling van de armoede in de stad.

Verschillen in de stad

Differentiatie is dan ook zinvol binnen de groep met een laag inkomen. Zo hebben jongeren en ouderen een bovengemiddeld grote kans om tot een huishouden met een laag inkomen te behoren. Van de Amsterdammers tot en met 17 jaar groeit 25 procent op in een huishouden met een inkomen tot 120 procent WSM, duidelijk meer dan het gemiddelde voor alle Amsterdammers (17 procent). Ook de armoedekans van ouderen ligt met 28 procent duidelijk hoger dan gemiddeld.

Ook ruimtelijk zijn er duidelijke verschillen in de stad. Een kwart van de huishoudens in Zuidoost had in 2012 een inkomen tot 110 procent WSM, 30 procent had een inkomen tot 120 procent WSM. In de Kolenkit (West) groeit 43 procent van de jongeren op in een huishouden met een inkomen tot 120 procent WSM, in IJplein/Vogelbuurt (Noord) 42 procent.

Aandeel huishoudens met een inkomen tot 120 procent WSM per buurtcombinatie, 2012 (procenten)

Vermogenspositie

Niet alle huishoudens met een laag inkomen zijn ook minima, en daarmee doelgroep van het gemeentelijk minimabeleid. De vermogenspositie van huishoudens speelt namelijk ook een rol. Alleen huishoudens met een laag inkomen en een vermogen onder de bijstandsnorm komen in aanmerking voor minimaregelingen. Uit nieuwe gegevens over de vermogenspositie van huishoudens blijkt dat een vijfde van de huishoudens met een laag inkomen in 2012 te veel vermogen had om hulp te kunnen ontvangen: van de 88.616 huishoudens met een inkomen tot 120 procent WSM voldeden er 70.525 aan de vermogenstoets voor de bijstand. Huishoudens met te veel vermogen hebben vaak een inkomen uit een eigen onderneming.