Van gas- naar gloeilamp
- Charlie Houtkamp, Isabel Linnartz, Julian Talma en Liv van der Vlugt
- 10 maart 2025
Wie tegenwoordig ‘s avonds laat over de Amsterdamse straten struint, loopt door een goed verlichte stad. Het is bijna niet meer voor te stellen dat het vroeger in Amsterdam écht donker kon zijn. Niet alleen was er minder straatverlichting, tot 1917 waren er vooral zwakke gaslichten. Het Bureau van Statistiek, de voorganger van Onderzoek en Statistiek, hield rond die tijd van alles bij over de openbare verlichting in Amsterdam.

Bron: Stadsarchief Amsterdam / Jacob Olie
Het bureau hield vanaf de late negentiende eeuw bij hoeveel openbare lichten er in Amsterdam waren. In de jaarboeken kunnen we vinden dat het aantal straatlichten in de stad tussen 1887 en 1925 verdrievoudigde. In de periode vanaf 1887 werd hard gewerkt om Amsterdam te verlichten.
In de stadsbegrotingen in deze periode stond straatverlichting samen met brandweer en politie onder de rubriek ‘Openbare veiligheid’. Volgens de gemeente verbeterde goede openbare verlichting de veiligheid, het overzicht en de orde op straat in de nachtelijke uren. Door de straatlantaarns konden mensen elkaar beter in de gaten houden. En Amsterdammers konden zo ook ‘s nachts zien waar zij liepen.
Maar het aantal straatlantaarns daalde plotseling sterk in 1917. Waren er aan het eind van 1916 maar liefst 11.160 lichten, een jaar later waren dat er nog maar 6.762. In dat jaar ging Amsterdam van gaslampen over op elektrische straatverlichting. In één klap werden bijna alle gaslantaarns weggehaald. Het kostte vijf jaar om met de elektrische lantaarns weer op het niveau van 1916 terug te komen. Waarom verving de gemeente Amsterdam de openbare gasverlichting zo plots met elektrische gloeilampen?
De gemeenteraad nam het besluit om de openbare straatverlichting in Amsterdam volledig te elektrificeren op 4 september 1917. Niet toevallig stonden tijdens dezelfde vergadering een aantal ingekomen stukken van Amsterdamse burgers op de agenda over de rantsoenering van gas. Hun verzoek was om een nieuw stelsel in te voeren, waarbij de rantsoenering gebaseerd zou worden op de grootte van gezinnen.
De rantsoenering was een direct gevolg van de Eerste Wereldoorlog. Nederland was niet direct betrokken bij de oorlog maar het land kreeg wel te maken met tekorten aan verschillende grondstoffen, waaronder gas. Het gas dat Nederlanders gebruikten, was afkomstig van kolen. Voor die kolen was Nederland voor een groot deel afhankelijk van Duitsland. Door de oorlog kon een stuk minder geïmporteerd worden.
De ingekomen stukken op de raadsvergadering waren een beleefde manier voor Amsterdammers om hun onvrede met het gastekort op de gemeentelijke agenda te zetten. Directeur van de Gemeente-Elektriciteitswerken W. Lulofs schreef dat ook zijn dienst overspoeld werd met klaagbrieven over de nijpende tekorten aan gas. De gemeente wilde daarom zoveel mogelijk huishoudens aansluiten op het elektriciteitsnetwerk.
Het tekort en de onvrede onder de Amsterdamse bevolking waren de drijfveren achter het besluit van de raad om ook de straatverlichting te elektrificeren. In totaal trok de gemeente hiervoor 240 duizend gulden uit. Dat komt overeen met ruim 2,5 miljoen euro vandaag de dag. Een groot bedrag, maar het was de investering waard, vond Lulofs.
In een artikel in de Telegraaf in 1918 legde Lulofs uit waarom het volgens hem belangrijk was om de elektrificatie van Amsterdam ook na de oorlog door te zetten:
Wordt dus de behoefte aan gas niet ingekrompen, dan zullen wij in dit opzicht vooreerst van ’t buitenland, en dus voor ’t oogenblik hoofdzakelijk van Duitschland afhankelijk blijven en aangezien niet met zekerheid is aan te nemen, dat door dezen kolenaanvoer buiten de voorwaarden van voedselexport groote sommen uit ons land zullen blijven vloeien, blijft ’n streven om de tering naar de nering te zetten niet alleen voor het oogenblik, maar ook voor na den oorlog als eerste eisch dringend noodzakelijk.
De elektrische straatverlichting was ook een stap richting de modernisering van de stad. In een internationale context was Amsterdam aan de late kant. Zo werd in Parijs al vanaf 1878 ingezet op de elektrificatie van de openbare straatverlichting. Dit was dus een urgent thema rond 1900.
Tegenwoordig lijkt het tij zich soms te keren. Goede openbare straatverlichting vergroot het gevoel van veiligheid, maar steeds vaker staan we stil bij de negatieve gevolgen van al dat nachtelijke kunstlicht, bijvoorbeeld voor de natuur. Er wordt geëxperimenteerd met straatlichten met sensoren. Die gaan alleen aan als er iemand voorbij komt. De cijfers in de jaarboeken laten zien hoe snel een overgang naar een nieuw systeem kan gaan, zolang de maatschappelijke noodzaak daarvoor maar groot genoeg is.