Direct naar inhoudDirect naar contactgegevens

Weinig ruimte voor kinderen in de stad

Vorige week is het boek 'Stadskinderen' verschenen. 'Stadskinderen' is het verslag van een onderzoek naar het leven van kinderen in de stad, nu en vroeger. Het boek gaat in op de vraag hoe kinderen de stedelijke ruimte gebruiken, wat de rol van hun ouders daarin is en in hoeverre de woonomgeving van invloed is op het ruimtegebruik van kinderen.

 

Vertrek uit de stad

Veel gezinnen met kinderen verlaten Amsterdam op zoek naar een andere woning of woonomgeving. Dit neemt niet weg dat er nog steeds 100.000 kinderen tussen de nul en twaalf jaar in Amsterdam wonen. Honderd jaar geleden waren dat er nog twee keer zo veel. In vergelijking met toen wonen er dus wel minder kinderen in de stad, maar de kinderen zijn absoluut niet uit de stad verdwenen.

Straten vergeleken

Het onderzoek dat leidde tot de publicatie van 'Stadskinderen' concentreerde zich op drie Amsterdamse straten. De Wognumerstraat in Tuindorp Nieuwendam Noord bevindt zich in een buurt met een overwegend lagere status en een overwegend witte bevolking, de Bankastraat ligt in de Indische Buurt Oost, een buurt met een overwegend lagere status en een overwegend gekleurde bevolking en de Van Breestraat in het Museumkwartier, een buurt met een overwegend hogere status en een overwegend witte bevolking.

Kinderen spelen minder vaak buiten

Kinderen van nu spelen vaker binnen dan kinderen van vroeger. Dit heeft deels te maken met het feit dat er in huis simpelweg meer ruimte is voor kinderen dan vroeger. De gezinnen zijn minder groot dan toen. In 1900 was de gemiddelde woningbezetting vier personen per woning, in 2000 was die gedaald naar twee personen per woning.Los van de extra vierkante meters die kinderen in huis tot hun beschikking hebben maken kinderen nu gebruik van het hele huis en niet meer alleen van hun eigen kamer. De meeste kinderen hebben geen tv of computer op hun eigen kamer en brengen dus een deel van hun tijd in huis door in de woon of studeerkamer.

Openbare ruimte steeds onvriendelijker voor kinderen

Ook ontwikkelingen in de openbare ruimte hebben ertoe geleid dat kinderen meer binnen zijn gaan spelen. De opkomst van de auto is daarvan het belangrijkste voorbeeld. In 1950 waren er ruim elf keer zoveel kinderen als auto's in Amsterdam, in 2000 waren twee auto's per kind. Geparkeerde auto's nemen veel plaats in op straat en rijdende auto's vormen een gevaar voor spelende kinderen. Behalve meer auto's zijn er ook meer straatobjecten zoals fietsenrekken, glasbakken en vuilcontainers gekomen. Ook hondenpoep op straat, op voetbalveldjes en in zandbakken maakt de openbare ruimte er niet vriendelijker op voor kinderen. Kinderen en honden concurreren als het ware om de openbare ruimte. Om de verhoudingen aan te geven: in Amsterdam is er één hond op iedere vijf kinderen.

Kinderen groeien gesegregeerd op

'Stadskinderen' laat verder zien dat het leven van kinderen in de stad sterk is gesegregeerd. Dit geldt zowel voor witte als gekleurde kinderen van verschillende klassen. Dit verschijnsel doet sterk denken aan de verzuiling van vroeger en is dus niet nieuw, maar wel intenser dan vroeger. Vroeger wisten kinderen van verschillende gezindten elkaar op straat nog wel te vinden. Nu is er veel minder van dit soort interactie, ook omdat er veel minder wordt buiten gespeeld en kinderen behoren tot de achterbankgeneratie die per auto door de stad wordt vervoerd.'Stadskinderen' is een uitgave van het SISWO en AMIDst van de UvA en uitgeverij Aksant (www.aksant.nl).

 

None