Direct naar inhoudDirect naar contactgegevens

Woekeren met vierkante meters

De afdeling Onderzoek, Informatie en Statistiek en haar voorgangers verzamelen al sinds 1894 feiten en cijfers over de stad Amsterdam. Ook over de woningmarkt.

Amsterdammers wonen krapper dan de rest van Nederland, maar aanzienlijk ruimer dan honderd jaar geleden:

Er waren vierendertig kinderen bij ons op de trap. Verdeeld over acht buren op vier verdiepingen. Wij woonden op drie hoog en we hadden één grote kamer... We hadden een alkoof, waar m’n ouders in sliepen en een bedstee bij de keuken. Die ene bedstee was met planken in tweeën gedeeld: drie broers sliepen onderin en twee bovenin. Ik sliep in de kamer op de divan, want ik mocht niet tussen de jongens...

Zo herinnert Dien van Dijk zich het huis in de Spaarndammerbuurt waarin ze in jaren twintig opgroeide. Niet alleen bij haar thuis was het passen en meten. Net als nu is er een schreeuwend tekort aan betaalbare woningen. Het Amsterdamse statistisch jaarboek 1919 laat zien dat de stad per 1 januari 1920 precies 647.120 inwoners heeft en 143.017 woningen. Oftewel 4,52 personen per woning.

Van de 488 stellen die in augustus 1919 trouwen, trekken 231 in bij een ander gezin, bijna de helft. De stad telt verder 11.670 kostgangers. Behalve krap zijn de huizen bouwtechnisch en hygiënisch gezien slecht. Zo meldt de brandweer over 1919 liefst 745 schoorsteenbranden, de meeste als gevolg van stoken en koken op hout, kolen en turf. Ook worden vijfhonderd huizen ‘besmet’ verklaard en blijken 4.040 personen te lijden aan ziekten als roodvonk, difterie en tyfus. Een wc, bad of gewoon frisse lucht: in veel huizen onbekende luxes.

Onbewoonbaar verklaard pand aan de PalmstraatPalmstraat 1919. Nummer 23 is onbewoonbaar verklaard. (Bron: Stadsarchief)

Licht, lucht en ruimte

In de jaren dertig verschijnt het Algemeen Uitbreidingsplan (AUP) van stedenbouwkundige Cornelis van Eesteren. Hij ziet vier functies voor de stad: wonen, werken en ontspanning, met als verbindende schakel het verkeer. Hij wil woonwijken bij de plaatsen waar gewerkt wordt en huizen in ‘stroken’: blokken met gaanderijen. Daartussen komen parken en sportterreinen. Voor het eerst krijgt ruimte voor ontspanning en recreatie zo’n belangrijke plek.

Na de Tweede Wereldoorlog breidt Amsterdam volgens dit plan uit: de westelijke tuinsteden Slotermeer, Slotervaart, Overtoomse Veld, Geuzenveld en Osdorp.

Onbewoonbaar verklaard pand aan de PalmstraatKenau Simons Hasselaarstraat, jaren vijftig. (Bron: Stadsarchief)

Vooral dankzij de babyboom bereikt Amsterdam in 1958 een record: 873.449 inwoners. Het aantal woningen is ook fors toegenomen, tot 252.240, ruim 100.000 meer dan in 1919. De gemiddelde woningbezetting is nu 3,46, veel minder dan in 1919. Het aantal vierkante meter per persoon wordt nog steeds niet bijgehouden, wel de ‘sociale groepen’ die zich in Amsterdam vestigen.

Het woonterrein van Amsterdam (het deel bestemd voor woningbouw) neemt voortdurend toe. De animatie De groei van Amsterdam sinds 1850 geeft dat mooi weer.

Op 30 juni 1956 vindt een Algemene Woningtelling plaats. Van de 52.888 alleenstaanden woont 43,9 procent bij anderen in. Er bestaat onder alleenstaanden dus grote behoefte aan zelfstandige woonruimte, constateert de Woningdienst. Eind 1959 wordt een tekort van 21.731 woningen gemeld. (Supplement Kwartaalbericht 1959 1e kwartaal).

1900-2019 gemiddelende woonbezetting1900-2019 gemiddelde woningbezetting (Bron: OIS)

Terwijl de Tweede Kamer begin jaren zestig discussieert over de bouw van de Bijlmermeer opent J. Mastenbroek, hoofd afdeling Voorlichting Amsterdam, in 1962 de foto-expositie ’t Andere Mokum, met foto’s van Wim van der Linden. Mastenbroek betoogt dat de woningnood niet is gelenigd als er evenveel huizen zijn als gezinnen, maar pas als de ‘duizenden krotten en tienduizenden veel te kleine, sombere of om tal van redenen onaanvaardbare woontoestanden’ tot het verleden behoren.

Met een voorlichtingsfilm promoot de gemeente de Bijlmer, die ook ruimte moet bieden aan de bewoners van de verkrotte wijken. Als die verhuizen kan daar de stadsvernieuwing beginnen.

Maar in 1974 blijkt de hoogbouw in de Bijlmer geen succes. Amsterdammers uit de oude wijken verkiezen Purmerend en (later) Almere. De hoogbouw blijft over voor mensen met minder kans op de woningmarkt. Het aantal inwoners van Amsterdam daalt.

Minder sociale huurwoningen en veel alleenwonenden

Per 1 januari 2019 is het bewonersrecord van 1958 bijna weer bereikt. In Amsterdam wonen dan 862.987 mensen in 441.467 woningen, 190.000 meer dan in 1958. De woningbezetting is nu dus lager: 1,95. Van de 417.391 ‘hoofdbewoners’ wonen tegenwoordig 190.836 alleen. Op 1 januari 2019 heeft 30,5 procent van de woningen in Amsterdam één of twee kamers, in stadsdeel Centrum zelfs 46,4 procent (Amsterdam in cijfers 2019).

Het woonoppervlak in Amsterdam is in 2017 gemiddeld 49 vierkante meter per persoon (vroeger werd dat niet bijgehouden). In de rest van het land is dat 65 vierkante meter. Voor Amsterdamse gezinnen is het gemiddelde woonoppervlak 25 vierkante meter per persoon; in heel Nederland is dat 38 vierkante meter (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2018).

Amsterdam telt in 2018 128.000 koopwoningen, 182.000 corporatiewoningen en 123.000 particuliere huurwoningen. De samenstelling van de woningvoorraad verandert en niet alleen door sloop en nieuwbouw. Een deel van de huurwoningen is verkocht aan eigenaar-bewoners en particuliere huurwoningen worden steeds vaker in de vrije sector verhuurd. Het aandeel sociale huurwoningen van woningcorporaties nam af van 50 procent in 2007 naar 39 procent in 2017, vooral in Noord, Zuidoost en Nieuw-West. De sociale verhuur door particulieren daalde van 18 procent naar 13 procent, met name in West en Zuid. Het aantal huurwoningen in de vrije sector nam in alle stadsdelen toe, van 6 procent in 2007 naar 15 procent in 2017. Centrum en Zuid voeren de lijst aan met 18 procent en 20 procent (Amsterdam in cijfers 2018).

Opvallend is dat de verhouding tussen de totale oppervlakte van Amsterdam en het aantal hectare woonterrein de afgelopen honderd jaar bijna gelijk is gebleven. In 1919 was Amsterdam 4.630 hectare groot, waarvan 772 hectare was bebouwd met ‘gebouwen en erven’ (16,67 procent). In 2018 is Amsterdam 21.949 hectare groot. Daarvan is 4.588 hectare in gebruik als woonterrein (20.95 procent) waar per hectare inmiddels flink minder Amsterdammers op wonen.

Bronnen

Grote foto: Het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam van van Eesteren uit 1935 (Stadsarchief Amsterdam)

Citaat Dien van Dijk: De moord- en brandbuurt, (Harry Stork, 2007).