Amsterdamse Armoedemonitor 2009
- Publicatie
- 2010
In Amsterdam leven relatief veel jongeren in een huishouden met een minimuminkomen. In 2009 leefden van de ruim 141.000 Amsterdamse jongeren tot 18 jaar er 37.100 in een minimahuishouden. Dat komt neer op ruim 26 procent van alle Amsterdamse jongeren. Wel neemt het aantal en aandeel minimajongeren sinds 2006 geleidelijk iets af.

Aantal minimajongeren daalt met ruim 2.000
Terwijl het totaal aantal Amsterdamse jongeren tot 18 jaar met ongeveer 2.700 groeide in de periode 2006-2009, daalde het aantal jongeren dat op het minimum leeft van 39.562 (28,6 procent) in 2006 naar 37.116 (26,3 procent) in 2009. In de periode ervoor (2002-2006) fluctueerde het aandeel minimajongeren tussen de 28 en 29 procent.
Niet-westerse jongeren groeien vaker op in minimahuishouden
Jongeren met een niet-westerse achtergrond groeien vaker op in een huishouden met een minimuminkomen 1) dan autochtone jongeren en jongeren met een westerse achtergrond. Van alle Marokkaanse en Antilliaanse jongeren in Amsterdam leeft meer dan 40 procent in een minimahuishouden. Van de andere niet-westerse jongeren ligt dit percentage tussen de 35 procent (Surinaams) en 39 procent (overige niet-westerse allochtoon). Het percentage westers allochtone en autochtone jongeren in minimahuishoudens is resp. 13 en 11,5 procent.
Helft minimajongeren groeit op in eenoudergezin
Ruim de helft van de minimajongeren groeit op in een eenoudergezin. Van de autochtone, Surinaamse en Antilliaanse minimajongeren leeft meer dan driekwart in een eenoudergezin. Van de Surinaamse en Antilliaanse jongeren is dit zelfs 81 procent. Minimajongeren van Turkse en Marokkaanse herkomst groeien het minst vaak op in een eenoudergezin. Daar staat wel tegenover dat jongeren in deze gezinnen de grootste kans op armoede hebben.
Kans op armoede het grootst onder eenoudergezinnen met veel kinderen
Eenoudergezinnen zijn financieel kwetsbaarder dan gezinnen met beide ouders en behoren daarom ook vaker tot de minima. Van alle eenoudergezinnen in Amsterdam leefde in 2009 38 procent op of onder het minimum, tegenover 15 procent van de gezinnen met beide ouders. Wat eenoudergezinnen betreft ligt het aandeel minima onder autochtonen het laagst, maar is met 23 procent toch niet gering te noemen. Het aandeel minima onder Surinaamse, Antilliaanse en overige niet-westerse eenoudergezinnen ligt tussen de 40 en 50 procent. Eenoudergezinnen met veel kinderen vormen de meest kwetsbare groep. Gemiddeld genomen is het aantal kinderen in Marokkaanse en Turkse eenoudergezinnen het grootst. Van deze gezinnen behoorde in 2009 resp. 67 en 59 procent tot de minima.
Lichte daling minimajongeren in alle bevolkingsgroepen
Bij de meeste bevolkingsgroepen is de afname van het aantal minimajongeren in 2006 begonnen. Het aandeel Marokkaanse minimajongeren daalde van 46,4 naar 43,8 procent en het aandeel minimajongeren van Antilliaanse herkomst daalde van 44,3 naar 41 procent . Het aandeel Surinaamse minimajongeren daalde pas het laatste jaar. Gemiddeld bedroeg de afname 2,3 procentpunt.
Ruim 15.000 werkende minima in Amsterdam
Voor het eerst is in de jaarlijkse Armoedemonitor informatie opgenomen over werkende minima in Amsterdam. In 2009 zijn er ruim 15.000 personen tussen de 20 en 64 jaar die in loondienst werken en tot een minimahuishouden behoren. Werkende minima verschillen op een aantal punten van minima van dezelfde leeftijd die van een uitkering leven. Ten eerste zijn werkende minima gemiddeld jonger: 43 procent van hen is tussen de 20 en 29 jaar. Van de 20-64 jarige minima die van een uitkering leven is 15 procent tussen de 20 en 29 jaar oud. Een ander verschil tussen werkende minima en minima met een uitkering is dat werkende minima vaker met een wisselende inkomenssituatie te maken hebben. Van de werkende minima in 2009 behoort de helft 3 jaar of langer aaneengesloten tot de minima, van de minima met een uitkering in dezelfde leeftijdsgroep is dat meer dan 70 procent.
- Minimuminkomen is een inkomen tot 110 procent van het Wettelijk Sociaal Minimum.