Direct naar inhoudDirect naar contactgegevens

Seksueel geweld en seksuele intimidatie in Amsterdam

In 2020 startte de gemeente Amsterdam een aanpak tegen seksuele intimidatie en seksueel geweld (SISG). Dit programma, uitgevoerd door het Actiecentrum Veiligheid en Zorg (AcVZ) is gericht op meiden en (jonge) vrouwen, maar seksueel geweld en seksuele intimidatie kan iedereen overkomen. Om de aard en omvang van de problematiek in Amsterdam beter in beeld te krijgen, is een enquêteonderzoek uitgevoerd onder Amsterdammers. Aan de Veiligheidsmonitor Amsterdam-Amstelland, een grootschalige jaarlijkse enquête over veiligheid en overlast in de woonomgeving, zijn vragen toegevoegd over SISG. Van mei tot half november 2020 vulden 6.053 Amsterdammers deze vragen in. Deze rapportage bevat de uitkomsten van dit enquêteonderzoek. In deel I wordt ingegaan op fysieke ongewenste seksuele ervaringen, in deel II op online ervaringen.

6 procent heeft ongewenste seksuele ervaring(en) gehad

Van de ondervraagde Amsterdammers heeft 6 procent ooit ongewenste seksuele handelingen meegemaakt. Onder regiobewoners is dat percentage lager (4 procent). Onder Amsterdamse vrouwen is het aandeel dat ooit een ongewenste seksuele ervaring meemaakte hoger dan onder mannen: 11 procent tegenover 2 procent. Middelbaar - en hoger opgeleide Amsterdammers geven daarnaast vaker aan een ongewenste seksuele ervaring te hebben gehad dan Amsterdammers met een lager opleidingsniveau (6 procent en 7 procent tegenover 2 procent). Ook is het aandeel dat aangaf een ongewenste seksuele ervaring te hebben gehad hoger onder Amsterdammers zonder migratieachtergrond (7 procent) en met een westerse migratieachtergrond (6 procent) dan onder Amsterdammers met een niet-westerse migratieachtergrond (3 procent).

Op basis van de data is niet te zeggen of gevonden verschillen tussen de groepen betekenen dat sommige groepen meer of minder ongewenste ervaringen hadden of dat er een verschil is in de perceptie van de ervaringen.

Van de ondervraagden die een ongewenste seksuele ervaring meemaakten, maakte 87 procent ongewenste seksuele aanraking mee: 59 procent meerdere keren en 28 procent één keer. De helft maakte één of meerdere keren zoenen tegen de wil mee, één op de drie seks tegen de wil en 31 procent manuele seks tegen de wil. 13 procent maakte iets anders mee.

95 procent van alle ondervraagden die ooit ongewenste seksuele handelingen meemaakten heeft meerdere ongewenste seksuele handelingen meegemaakt. Zij werden bijvoorbeeld zowel ongewenst gezoend als ongewenst aangeraakt. Dit kan betekenen dat iemand meerdere voorvallen meemaakte of dat er bij één voorval sprake was van meerdere verschillende ongewenste seksuele handelingen.

Van de ongewenste seksuele ervaringen die men had, vonden de meesten meer dan 12 maanden geleden plaats. Per vorm geldt dat voor 89 tot 94 procent van de meegemaakte ongewenste ervaringen. Respondenten onder de 35 jaar maakten seksuele aanraking, zoenen en manuele seks significant vaker mee in de afgelopen 12 maanden dan respondenten uit oudere leeftijdscategorieën. Ook 35 tot en met 54-jarigen maakten seksuele aanraking vaker mee in het afgelopen jaar dan 55-plussers.

In het vervolg van dit rapport (tot aan deel II) wordt de context van de gebeurtenissen besproken. Om respondenten niet over al hun ervaringen te bevragen, is ervoor gekozen om in te gaan op de meest impactvolle gebeurtenis. Om dat te kunnen doen, is aan respondenten gevraagd wat hun meest impactvolle gebeurtenis was. In tabel 3 is te zien dat 44 procent van de respondenten die een ongewenste seksuele ervaring hadden de contextvragen invulden over ongewenste seksuele aanraking en 25 procent over seks tegen de wil. De anderen vulden deze vragen in over manuele seks (9 procent), zoenen (6 procent) of iets anders (6 procent). Eén op de tien vulde de vragen niet in, zij kregen ook geen contextvragen voorgelegd.

Bijna de helft kende de persoon met wie de ongewenste ervaring was

De helft van de ondervraagden die ooit een ongewenste seksuele ervaring meemaakten, kende degene(n) met wie zij de ongewenste seksuele ervaring (met de meeste impact) hadden niet. De andere helft (48 procent) kende de persoon/personen met wie de ervaring was wel. Van de respondenten die ongewenst seksueel aangeraakt werden, kende bijna een derde (32 procent) de persoon/personen met wie de ervaring was, onder respondenten die seks tegen de wil maakten was dat voor bijna driekwart (72 procent) het geval.

Bij 8 procent van de ongewenste ervaringen ging het om een vriend of vriendin. 5 procent van de ervaringen was met een partner en eveneens 5 procent met een familielid. In 4 procent van de gevallen waren een collega, medestudent/-scholier of docent en/of een ex-partner betrokken. Bij 1 procent ging het om een zorgverlener. Bij één op de vijf respondenten was iemand anders betrokken dan de vooraf voorgelegde antwoordcategorieën (bijvoorbeeld een kennis).

Bij Amsterdammers die ongewenste seksuele aanraking meemaakten, was de bekende met wie de ervaring was in meer gevallen een medestudent, -scholier of docent (18 procent) dan bij respondenten die seks tegen de wil meemaakten (5 procent). Bij seks tegen de wil geldt juist dat de bekende betrokkene vaker de partner was (18 procent) dan bij seksuele aanraking (4 procent). Uitsplitsingen naar andere vormen van SISG is vanwege kleine respondentaantallen niet mogelijk.

Drie op de tien werd tijdens de ongewenste ervaring onder druk gezet met woorden

Van de Amsterdammers die een ongewenste seksuele ervaring meemaakten, werd 29 procent met woorden onder druk gezet tijdens het voorval. Bij 13 procent werd de ander boos. In 12 procent van de gevallen werd er misbruik van de respondent gemaakt toen hij of zij alcohol of drugs had gebruikt en eveneens in 12 procent van de situaties werd er geweld gebruikt. In 11 procent van de situaties werd er met geweld gedreigd, in 9 procent van de gevallen met iets anders.

In drie op de 10 situaties (31 procent) gebeurde er iets anders. Die ervaringen lopen uiteen. Zo geeft een aantal respondenten aan dat het onverwacht, uit het niets, gebeurde. Anderen geven bijvoorbeeld aan dat het in het openbaar vervoer of tijdens het uitgaan gebeurde, dat ze vastgehouden werden, nog erg jong waren of lagen te slapen.

Over het algemeen waren de voorgelegde contextfactoren vaker aan de orde bij respondenten die seks tegen de wil meemaakten dan bij respondenten die seksuele aanraking meemaakten. Bij hen gebeurde er vaker iets anders dan de factoren uit het voorgelegde rijtje. Uitsplitsingen naar andere vormen van SISG is vanwege kleine respondentaantallen niet mogelijk.

Eén op de zes vertelde niemand over ongewenste seksuele ervaring

Eén op de zes (16 procent) Amsterdammers die een ongewenste seksuele ervaring hadden heeft niemand over hun meest impactvolle ervaring verteld. 81 procent deed dat wel. Het vaakst vertelden zij een vriend of een vriendin over hun ervaring (59 procent), gevolgd door een familielid (33 procent) of hun partner (30 procent). Minder vaak spraken zij over hun ervaring met een hulpverlener (14 procent) of de politie (12 procent). Tot slot sprak 4 procent met een kennis over de ongewenste ervaring en 2 procent met een vreemde.

Redenen om geen contact met de politie op te nemen lopen uiteen

Van de respondenten die de politie niet hebben verteld over de (meest impactvolle) ongewenste seksuele ervaring, deed een derde dat (onder andere) niet omdat het volgens hen toch niet zou helpen. Andere redenen om niet naar de politie te gaan zijn twijfel of het ernstig genoeg was (31 procent), er niet aan denken om naar de politie te gaan (28 procent), niet voldoende bewijs hebben of schaamtegevoel (beide 27 procent).

Slachtoffers die geen fysieke verwondingen overhielden aan de seksuele ervaring tegen hun wil, zagen dit soms ook als reden om geen contact op te nemen met de politie over hun ervaring (19 procent), net als de twijfel van het slachtoffer of hij of zij duidelijk genoeg had aangegeven het niet te willen (17 procent) en de angst dat het zijn of haar leven te veel zou verstoren (16 procent). Redenen die wat minder vaak genoemd worden zijn de angst voor reactie of wraak (9 procent), schuldgevoel (8 procent) of een eerdere negatieve ervaring(en) met de politie (4 procent). Andere redenen die respondenten noemden om geen contact op te nemen met de politie (23 procent) zijn heel divers.

Twee op de vijf hielden psychische klachten over aan de ongewenste seksuele ervaring

Twee op de vijf respondenten hielden (onder andere) psychische klachten over aan hun ongewenste seksuele ervaring(en). Andere gevolgen die respondenten ondervonden zijn seksuele problemen (23 procent) en relatieproblemen (16 procent). Ook lichamelijke klachten (8 procent), problemen met werk of opleiding (6 procent) en familieproblemen (5 procent) zijn voor sommige respondenten het gevolg van de seksuele ervaring tegen hun wil. Andere gevolgen die respondenten noemen (14 procent) zijn onder andere angstgevoelens en vertrouwensproblemen. 38 procent van de respondenten die een ongewenst seksuele ervaring hadden, geeft aan dat zij geen gevolgen van de ervaring ondervonden.

Drie op de vijf slachtoffers met klachten na ongewenste seksuele ervaring hebben daar geen professionele hulp voor gehad

Van de respondenten die klachten ondervonden als gevolg van hun ongewenste seksuele ervaring, geven drie op de vijf aan daar geen professionele hulp voor te hebben gehad. 37 procent zocht wel professionele hulp. 30 procent heeft (onder andere) hulp gehad bij de geestelijke gezondheidszorg (bijvoorbeeld een psycholoog) of jeugdhulp en 11 procent kreeg hulp via de huisarts, het ziekenhuis of een medisch specialist. Minder respondenten zochten hulp bij een steunpunt zoals Veilig Thuis of het Centrum Seksueel Geweld (2 procent). 9 procent kreeg andere professionele hulp.

7 procent heeft online weleens een ongewenste seksuele ervaring gehad

7 procent van alle ondervraagde Amsterdammers heeft weleens een ongewenste online ervaring gehad met een seksueel getint(e) bericht, foto of filmpje. In de regiogemeenten is dat 8 procent. Vrouwen hadden vaker een ongewenste online ervaring dan mannen (10 procent tegenover 4 procent). Ook geven jongere respondenten (tot en met 34 jaar) vaker aan een ongewenste online ervaring te hebben gehad dan respondenten van 35 jaar en ouder (10 procent tegenover 6 procent).

We zien geen significante verschillen tussen opleidingsniveaus en migratieachtergronden in het percentage dat aangeeft een ongewenste seksuele ervaring te hebben gehad. Wel geven laagopgeleide Amsterdammers en Amsterdammers met een niet-westerse migratieachtergrond vaker geen antwoord op de vragen over ongewenste online ervaringen dan de andere groepen. Van de respondenten die hiermee te maken kregen, ontving 80 procent een ongewenst seksueel getint bericht en 65 procent ontving ongewenst een seksueel getint(e) foto of filmpje. Bij ruim één op de vijf dreigde iemand om een seksueel getint(e) foto of filmpje rond te sturen of openbaar te maken (22 procent). Bij 6 procent werd een seksueel getint(e) foto of filmpje door iemand van hem/haar gemaakt en 3 procent werd gedwongen om een foto of filmpje van zichtzelf te maken. 4 procent maakte mee dat een seksueel getint(e) foto of filmpje van zichzelf werd doorgestuurd of openbaar gemaakt.

In ruil voor het niet openbaar maken van een seksueel getint(e) foto of filmpje werd meestal geld gevraagd

Aan respondenten die aangaven dat iemand dreigde een seksueel getinte foto of filmpje van de respondent rond te sturen of openbaar te maken zonder dat hij of zij dat wilde, is gevraagd wat de ander in ruil voor het niet openbaar maken van de seksueel getinte foto of het filmpje vroeg.

Bij de meerderheid van de respondenten die hiermee te maken kregen, werd (onder andere) om geld gevraagd in ruil voor het niet openbaar maken van de seksueel getinte foto of het filmpje (63 procent). In een enkel geval (4 procent) werd gevraagd om meer seksueel getinte foto’s of filmpjes te maken en/of om seksuele handelingen. Bij 16 procent werd om iets anders gevraagd, waarbij bijvoorbeeld bitcoins een aantal keer is genoemd en verder enkele uiteenlopende antwoorden werden gegeven. Bij 12 procent werd niets gevraagd door de ander.

2 procent stuurde zelf weleens een seksueel getint(e) foto of filmpje van een ander door

2 procent van de respondenten geeft aan zelf weleens een seksueel getint(e) foto of filmpje van een ander te hebben doorgestuurd. Ook onder bewoners uit de regio is dit 2 procent. Hierbij is niet bekend om wat voor seksueel getint materiaal het gaat (zoals materiaal van een bekende of onbekende). Mannen geven vaker dan vrouwen aan zelf weleens een seksueel getint(e) foto of filmpje van een ander te hebben doorgestuurd (3 procent tegenover 1 procent). Ook jongere respondenten (onder de 35 jaar) zeggen dit vaker gedaan te hebben dan oudere respondenten (3 procent tegenover 1 procent).

Conclusie

6 procent van de Amsterdammers heeft ooit een ongewenste seksuele ervaring gehad. Onder vrouwen is dat percentage hoger: 11 procent. De ongewenste ervaring met de meeste impact was in bijna de helft van de gevallen met een bekende. Over de ervaring wordt vooral met vrienden of familie gesproken. Slachtoffers spraken minder vaak met hulpverleners of de politie. De ervaringen hebben impact op degenen die het meemaakten. Zo hield 40 procent psychische klachten over aan de ervaring en 23 procent seksuele problemen. Ook online maken Amsterdammers ongewenste seksuele ervaringen mee: 7 procent heeft hiermee te maken gehad. Bij Amsterdammers die zoiets meemaakten, gaat het veelal om het ontvangen van seksueel getinte berichten (80 procent) of beeldmateriaal (65 procent).

Vervolg

De resultaten in deze rapportage komen voort uit een verkennend onderzoek door OIS op dit thema, in opdracht van het programma seksuele intimidatie en seksueel geweld van het AcVZ. Het onderzoek geeft globaal inzicht in de problematiek in Amsterdam. De VMAA, waar de enquêtevragen over dit thema in 2020 eenmalig aan zijn toegevoegd, zal vanaf 2021 standaardvragen bevatten over dit onderwerp waardoor monitoring van de thematiek op hoofdlijnen mogelijk zal worden vanaf 2021. Het huidige onderzoek kent enkele beperkingen. Enerzijds heeft de complexiteit en gevoeligheid van het onderwerp mogelijk geleid tot onderrapportage. Anderzijds geeft het onderzoek weliswaar op hoofdlijnen inzicht in de problematiek, maar voor het duiden van de uitkomsten en eventueel gevonden verschillen tussen groepen Amsterdammers is diepgaander (kwalitatief) onderzoek nodig.

Contact

Eliza van der Beek