822.272 Amsterdammers waarvan 51% vrouw
- 11 februari 2015
Amsterdam telt op 1 januari 2015 822.272 inwoners. Afgelopen jaar steeg het inwonertal met 11.087 personen.

Dat is de op drie na hoogste groei sinds 1948; alleen in 2009 (+11.426 personen), 2010 (+12.786 personen) en 2013 (+11.743 personen) nam de Amsterdamse bevolking sterker toe. Sinds 2008 groeit de bevolking explosief; met gemiddeld ruim 10.000 personen per jaar. Ruim de helft daarvan is de natuurlijke aanwas (geboorte minus sterfte).
In Amsterdam wonen meer vrouwen dan mannen. Ook in de overige grote steden is dat zo, en dan met name voor de leeftijdsgroep 20-25 (zie ook CBS). In Utrecht en Nijmegen is het zogeheten jonge-vrouwenoverschot het grootst; per 100 mannen wonen daar 138 vrouwen. Daarna volgen Leiden (128 vrouwen per 100 mannen) en Maastricht (123 vrouwen per 100 mannen). Amsterdam komt daarna in de lijst met 122 vrouwen per 100 mannen. De belangrijkste oorzaak van het jonge-vrouwenoverschot is het aanbod van hoger onderwijs in deze steden. Jonge vrouwen trekken er, vaker nog dan hun mannelijke leeftijdsgenoten, naartoe om te studeren. Het is geen verrassing dat er in de steden met een technische universiteit geen sprake is van een jonge-vrouwenoverschot. In Delft, Eindhoven en Enschede wonen per 100 jonge mannen respectievelijk 57, 82 en 84 jonge vrouwen.
Aan de hand van de drie onderstaande figuren wordt het vrouwenoverschot in Amsterdam in beeld gebracht. Hier is te zien onder welke groepen en in welke delen van de stad het vrouwenoverschot het grootst is en hoe het zich door de jaren heen heeft ontwikkeld. In de eerste figuur is het aantal vrouwen per 100 mannen weergegeven voor alle afzonderlijke leeftijden tot en met 80 jaar. Duidelijk is dat het vrouwenoverschot niet alleen een jonge-vrouwenschot is, maar zich ook voordoet voor vrouwen op hogere leeftijd. Voor de leeftijden boven de 80 geldt dat nog in veel extremere mate; deze leeftijden zijn omwille van de leesbaarheid weggelaten uit de figuur. Het overschot van vrouwen bij de hogere leeftijden is het logische gevolg van het feit dat vrouwen gemiddeld ouder worden dan mannen.
Het meest in het oog springend zijn de verschillen tussen het aantal mannen en vrouwen als onderscheid wordt gemaakt tussen niet-westerse allochtonen en autochtonen. De piek op leeftijd 20 laat dit duidelijk zien. Op 1 januari van dit jaar waren er maar liefst 145 autochtone vrouwen per 100 autochtone mannen; voor niet-westerse allochtonen was het aantal 20-jarige vrouwen ongeveer gelijk aan het aantal 20-jarige mannen.
De tweede figuur geeft weer hoe het jonge-vrouwenoverschot onder autochtone vrouwen door de jaren heen steeds sterker is geworden. Waren er in 1992 nog 116 20-jarige vrouwen op 100 mannen; in 2000 waren dat er 126, in 2005 132, in 2010 137, en in 2015 zoals vermeld 145. Ook is in de figuur duidelijk te zien dat het jonge-vrouwenoverschot zich gedurende de jaren voor steeds jongere leeftijden voordeed.
Niet in alle delen van de stad is sprake is van een jonge-vrouwenoverschot. Voor de groep 20-jarigen geldt in 2015 dat autochtone vrouwen het sterkst oververtegenwoordigd zijn in West (192 vrouwen per 100 mannen), Oost (163 vrouwen per 100 mannen) en Zuid (157 vrouwen per 100 mannen). In Centrum valt op dat er ook onder niet-westerse allochtonen sprake is van een jonge-vrouwenoverschot. In Noord is geen sprake van een jonge-vrouwenoverschot.
Het verschil in het jonge-vrouwenoverschot tussen de stadsdelen wordt deels verklaard door de aanwezigheid van studentenhuisvesting. Anderzijds is het plausibel dat jonge vrouwen (of hun ouders die mogelijk meebetalen aan de huisvesting van hun studerende dochter) sterker letten op een veilige woonomgeving. Om deze reden zouden jonge vrouwen bij voorkeur in de centraler gelegen stadsdelen wonen.