Direct naar inhoudDirect naar contactgegevens

Bijna vier op de tien Amsterdamse leerlingen heeft een potentiële onderwijsachterstand

In schooljaar 2018/’19 had bijna vier op de tien leerlingen in het Amsterdamse primair onderwijs (37 procent) en voortgezet onderwijs (39 procent) een potentiële onderwijsachterstand. Onder alle Amsterdamse peuters betreft dit bijna een derde (33 procent). De berekening van potentiële onderwijsachterstanden is in opdracht van Onderwijs, Jeugd en Zorg (OJZ) uitgevoerd en wordt gebruikt om de gemeentelijke subsidie vanuit het onderwijsachterstandenbeleid te verdelen over scholen. Sinds dit schooljaar wordt in een hernieuwde definitie uitgegaan van de sociaaleconomische status van leerlingen.

Aandeel peuters en leerlingen met een potentiële onderwijsachterstand hoogst in Zuidoost, Nieuw-West en Noord

Het aandeel leerlingen met een potentiële onderwijsachterstand ligt net als in voorgaande jaren het hoogst in stadsdeel Zuidoost. Na Zuidoost wonen de meeste potentiële onderwijsachterstandsleerlingen in Nieuw-West en Noord. In Zuid en Centrum ligt het aandeel potentiële onderwijsachterstandsleerlingen het laagst. Er bestaan grote verschillen tussen scholen in het aandeel potentiële onderwijsachterstandsleerlingen en in de mate waarin zij daarmee een afspiegeling vormen van de wijk waarin zij staan. Zo gaan er bijvoorbeeld in Middenmeer in Oost, Slotervaart-Noord in Nieuw-West en de Helmersbuurt in West relatief meer potentiële onderwijsachterstandsleerlingen naar de scholen die daar staan dan dat er in de buurtcombinatie wonen. Waarschijnlijk gaan veel kinderen die hier wonen en geen potentiële onderwijsachterstand hebben naar scholen in andere delen van de stad.

Aandeel leerlingen met een potentiële onderwijsachterstand in het basis- en voortgezet onderwijs naar woonwijken en scholen, 2018/’19 (exclusief speciaal basisonderwijs)

Bron: CBS/OJZ, bewerking OIS

In de hernieuwde definitie van potentiële onderwijsachterstanden is uitgegaan van de sociaaleconomische status (SES) van leerlingen. Er zijn twee basisgegevens gebruikt voor de berekening van de SES, namelijk het ouderlijk opleidingsniveau en het huishoudinkomen. Leerlingen met een zeer lage of lage/onzekere SES zijn gedefinieerd als potentiële onderwijsachterstandsleerlingen. Daarnaast worden leerlingen die statushouder zijn gerekend tot potentiële onderwijsachterstandsleerlingen.