Direct naar inhoudDirect naar contactgegevens

Het sociaal kapitaal van Amsterdamse jongeren

Sociaal kapitaal is een breed begrip dat vooral door het werk van de politicoloog Robert Putnam bekendheid geniet en dat beschrijft hoe groepen zijn ingebed in een samenleving. Twee begrippen staan centraal: bonding en bridging. Bonding beschrijft de banden met de eigen groep en bridging de banden met andere groepen. In deze factsheet beschrijven we wat die theorie betekent in de dagelijkse praktijk van Amsterdamse jongeren. Is er binding met de eigen groep, is er binding met de buurt, met wie gaan jongeren om, waar treffen ze elkaar, is er sprake van contact tussen groepen? De basis van het onderzoek wordt gevormd door de resultaten van de Amsterdamse Burgermonitor 2006. Om een zo compleet mogelijk beeld te schetsen hebben we die resultaten aangevuld met ander onderzoek dat O+S uitvoert: de monitor Kunst en Cultuur, de Sportmonitor, onderzoek naar schoolkeuzes, onderwijsgegevens en demografische informatie. De combinatie van deze kennis beschrijft de platformen waar Amsterdamse jongeren elkaar (al dan niet) treffen.

Verbondenheid met de buurt en de stad

Uit onderzoek blijkt dat jongeren zich minder dan volwassenen verbonden voelen met de buurt en stad, iets dat met name geldt voor Turkse en Marokkaanse jongeren. Dezelfde groepen jongen hebben ook meer dan gemiddeld het gevoel dat zij weinig mensen in hun omgeving hebben om mee te praten. Van de Turkse jongeren is dat bijvoorbeeld 26% en van de Marokkaanse 25%. Ter vergelijking, van de Nederlandse jongeren is dat 10%.Het lijkt er dus op dat allochtone jongeren een meer algemeen gevoel van ‘ontheemd zijn’ ervaren. Belangrijk hierbij is dat jongeren die zich sociaal geïsoleerd voelen mogelijk het bindend sociaal kapitaal missen om overbruggend sociaal kapitaal te ontwikkelen.

Ontmoetingsplaatsen

Als we kijken naar de plekken waar jongeren elkaar ontmoeten (school, sport en uitgaan) blijkt dat de kans dat verschillende etnische groepen met elkaar in contact komen klein is. Dit begint bij de segregatie in het basis- en voorgezet onderwijs. Maar ook in de mate waarin jongeren lid zijn van een sportvereniging zien we verschillen tussen groepen jongeren en datzelfde geldt voor het reguliere culturele circuit. Van de autochtone jongeren geeft 70% aan vooral met leden uit de eigen etnische groep om te gaan. Er is een aanzienlijke groep allochtone, en met name Turkse, jongeren die zich in het culturele leven vooral richt op informele bijeenkomsten. Gezien het besloten karakter van deze feesten die vaak in de familiesfeer plaatsvinden is de kans dat jongeren met een verschillende etnische achtergrond elkaar daar treffen gering. Overigens is er op dit gebied wel een positieve ontwikkeling te zien: de sport- en cultuurparticipatie blijven weliswaar achter, maar er is wel een duidelijke verbetering te zien ten opzichte van allochtonen van de eerste generatie. Het hoger onderwijs, ten slotte, is de plaats die het beste platform is voor contact tussen groepen. Ondanks dat zullen alle inspanningen om het sociaal kapitaal van jongeren te versterken blijven strijden met de vrij strikte geografische spreiding van groepen over de stad. Investeringen zullen dus over die grenzen heen moeten gaan. Daarbij zal de stad moeten aansluiten bij de ‘interetnische voorlopers’: Amsterdamse jongeren die letterlijk en figuurlijk over grenzen gaan, op het sportveld, in het uitgaanscircuit, en in het (hoger) onderwijs.