Hoe de woningmarkt in de MRA zich ontwikkelt
- Michiel van Dartel | visualisaties: Daan Dirk de Jonge
- 17 april 2025
In 2023 voerde O&S het tweejaarlijkse onderzoek Wonen in de Metropoolregio Amsterdam (WiMRA) voor de vierde keer uit. Ruim 47.000 inwoners van 29 gemeenten in de Metropoolregio Amsterdam (MRA) beantwoordden vragen over hun woonsituatie, woonwensen en woonlasten. In dit artikel gaan we in op de belangrijkste bevindingen. De ontwikkelingen op de woningmarkt, inkomensontwikkelingen, verhuisstromen en de sterk gestegen energieprijzen komen aan bod.

Doelgroep sociale huur groeit door beleidswijziging
In de afgelopen jaren is het aandeel huishoudens met een inkomen tot de sociale huurgrens groter geworden. In 2017 had nog 40 procent van de huishoudens in de MRA een inkomen tot de sociale huurgrens. In 2023 was dit 45 procent.
Om in aanmerking te komen voor sociale huur moeten huishoudens een inkomen hebben onder een bepaalde inkomensgrens. Voor meerpersoonshuishoudens is die grens ruimer geworden. Daardoor steeg het aandeel huishoudens met een inkomen tot de sociale huurgrens tussen 2021 en 2023. Een meerpersoonshuishouden mag in 2023 een inkomen hebben tot €48.625. Voor eenpersoonshuishouden ligt die grens lager: €44.035.
Ook de groep hoge inkomens is over de jaren gegroeid van 37 procent in 2017 tot 42 procent in 2023. Het aandeel middeninkomens in de MRA is juist flink afgenomen. In 2017 ging het om 22 procent, in 2023 nog om 13 procent.
Tegelijkertijd nam het aandeel huishoudens met een laag inkomen tot de inkomensgrens voor passend toewijzen af. Deze inkomensgrens is er om te voorkomen dat woningzoekenden met lage inkomens een sociale huurwoning krijgen die ze niet kunnen betalen. De daling komt onder andere door de stijging van de CAO-lonen en het minimumloon.
Tot 2022 was er één sociale huurgrens voor eenpersoons- en meerpersoonshuishoudens. Hier is bij 2023 als inkomensgrens €44.035 genomen.
Nieuwe indeling sociale huurgrens: eenpersoonshuishoudens €44.035, meerpersoonshuishoudens €48.625
Toename vrije sector verhuur zet door
Terwijl het aandeel huishoudens met een inkomen tot de sociale huurgrens toeneemt, neemt het aandeel sociale huurwoningen in de woningvoorraad af. Het aandeel sociale huur van corporaties is nog wel stabiel in de MRA. Maar binnen de particuliere huur is er al een aantal jaren een verschuiving van sociale naar vrije sector huur. Het aandeel particuliere vrije sector huur nam toe van 8 procent in 2017 naar 14 procent in 2023. Het aandeel koopwoningen daalde licht van 48 procent naar 47 procent.
In vergelijking met de andere deelregio’s in de MRA telt Amsterdam relatief veel sociale huurwoningen van corporaties, al neemt dat aandeel geleidelijk af. In Amstelland-Meerlanden is het aandeel sociale huurwoningen van corporaties het laagst.
De particuliere vrije sector is in alle deelregio’s in de afgelopen jaren gegroeid. In Amsterdam is de particuliere vrije huursector een stuk groter dan in andere deelregio’s en ook het sterkst toegenomen.
In de deelregio’s buiten Amsterdam bestaat meer dan de helft van de woningvoorraad uit koopwoningen. In Amsterdam gaat het om 29 procent.
In alle inkomensgroepen huren huishoudens steeds vaker een particuliere vrije sectorwoning
Het aandeel huishoudens met een inkomen tot de sociale huurgrens met een woning in het sociale huursegment is sinds 2017 licht gedaald. Verder is er onder de lage inkomens een kleine toename van het aandeel huishoudens dat in de vrije sector huurt.
Bij middeninkomens is het aandeel huishoudens dat in een sociale huurwoning van een corporatie woont flink afgenomen, van 20 procent in 2017 naar 14 procent in 2023. Daartegenover staat dat deze groep in 2023 vaker in een particuliere vrije sector huurwoning woont dan in 2017.
Bij de hoge inkomens nam het eigenwoningbezit ook af. Het aandeel huishoudens dat in de vrije sector huurt, nam juist toe.
Relatief veel huishoudens met een laag inkomen in stedelijke gemeenten
De verschillende inkomensgroepen zijn niet gelijk verdeeld over de MRA. Vooral in delen van stedelijke gemeenten zoals Amsterdam, Zaanstad, Haarlem, Velsen en Purmerend wonen relatief veel huishoudens met een inkomen tot de sociale huurgrens.
Middeninkomens zijn relatief veel te vinden in de IJmond en de Zaanstreek. Hierbij gaat het vaak om éénverdieners of om oudere stellen. Jongere stellen hebben vaker een hoger inkomen. Er wonen relatief veel huishoudens met hoge inkomens in een aantal wijken in Amsterdam en Haarlem en in Laren, Bloemendaal, Heemstede, Gooise Meren en Blaricum.
Grootste deel van de recent verhuisden is binnen de MRA verhuisd
Van de ruim 1,2 miljoen huishoudens die begin 2023 in de MRA woonden, is 24 procent in de voorgaande twee jaar verhuisd. Dit komt neer op ongeveer 302.000 huishoudens. Het grootste deel van deze huishoudens is binnen de MRA verhuisd. Het gaat om 70 procent van alle recent verhuisde huishoudens in de MRA.
Als we kijken naar de verhuispatronen binnen deelregio’s, zien we dat deze verschillen per inkomensgroep. Zo trekken Zaanstreek-Waterland en Amsterdam relatief veel lage inkomens. Andersom vertrekken vanuit Amsterdam relatief veel huishoudens met hoge inkomens naar andere deelregio’s.
Er zijn ook deelregio’s die veel hoge inkomens trekken. Zo heeft bijna de helft van de huishoudens die vanuit elders in de MRA naar Gooi en Vechtstreek verhuisden een hoog inkomen.
Woonquote in Amsterdam hoger dan in de rest van de MRA
De woonquote laat zien welk deel van het inkomen huishoudens kwijt zijn aan huur/hypotheek, energielasten en service- of VvE-kosten. In Amsterdam liggen de woonquotes het hoogst in de MRA. Gemiddeld in de MRA betalen huishoudens 28 procent van het netto maandinkomen aan woonlasten. In Amsterdam gaat het om 32 procent. Huishoudens in Amsterdam zijn dan ook het minst te spreken over de betaalbaarheid van de woonlasten.
In IJmond en Zaanstreek-Waterland ligt de woonquote het laagst. Hier besteden huishoudens gemiddeld een kwart van het inkomen aan woonlasten. De woonquote is gemiddeld het laagst in de gemeenten Bloemendaal, Edam-Volendam, Oostzaan en Wormerland. De hoogste woonquotes buiten Amsterdam zijn in Zandvoort (30 procent), Diemen (29 procent), Amstelveen (28 procent) en Laren (28 procent).
Gemiddeld geven huishoudens in de MRA een 6,8 voor de betaalbaarheid van de woonlasten. Een 1 betekent moeilijk betaalbaar en een 10 makkelijk betaalbaar. In Amsterdam geven huishoudens gemiddeld een 6,4. In Diemen en Amstelveen, gemeenten met een gemiddeld hoge woonquote, wordt de betaalbaarheid ook relatief matig beoordeeld (6,7 en 6,8). Landsmeer, Heemstede en Bloemendaal steken hier bovenuit, met gemiddeld een 7,5.
In de particuliere vrije sector zijn de woonquotes het hoogst met gemiddeld 39 procent. Huurders van een sociale corporatiewoning betalen gemiddeld 34 procent van hun inkomen aan woonlasten. Onder eigenaar-bewoners ligt de woonquote het laagste, op 21 procent.
Het verschil in woonquote tussen huurders en eigenaar-bewoners is terug te zien in de beoordeling van de totale woonlasten. Huurders beoordelen de betaalbaarheid van de totale woonlasten gemiddeld met een 6,0 en eigenaar-bewoners met een 7,7.
Vooral huishoudens in sociale huur in problemen door hogere energierekening
Hoge energielasten kunnen ervoor zorgen dat de totale woonlasten te hoog worden voor huishoudens. In 2022 stegen de energielasten sterk. Als gevolg hiervan geeft de helft van de huishoudens in de MRA aan dat de energierekening dat jaar veel hoger werd.
Van deze huishoudens geeft 15 procent aan dat dit voor redelijk of heel veel financiële problemen zorgde. Bepaalde groepen ervaarden de meeste problemen. Van de huishoudens in sociale huurwoningen van corporaties geeft ongeveer een kwart aan in de problemen te zijn gekomen. In de laagste inkomensgroep, met een inkomen tot de grens voor passend toewijzen, ging het zelfs om 31 procent.
Meer dan de helft van de huishoudens gaf aan de verwarming minder snel aan te zetten en/of lager te zetten om een hogere energierekening te voorkomen. Ook werd er minder warm water gebruikt, minder verlichting en/of elektrische apparatuur gebruikt en verwarmden huishoudens minder ruimten in hun woning.
De energiequote is het deel van het netto maandinkomen dat huishoudens kwijt zijn aan energielasten. Die quote steeg van 5 procent in 2021 naar 6 procent in 2023. Dit lijkt een beperkte stijging als je bedenkt dat een grote groep huishoudens aangeeft in de problemen te zijn gekomen door hogere energieprijzen. Hier speelt mee dat de energiequote in het voorjaar van 2023 is gemeten, terwijl de prijsstijgingen in 2022 al speelden.
Begin 2023 werden maatregelen genomen om de financiële problemen te verminderen, zoals een prijsplafond voor energie en een stijging van het minimumloon, de bijstand en de AOW. Vóór deze maatregelen zullen veel huishoudens een periode met een hogere energiequote te maken hebben gehad, die voor een deel tot problemen leidde.
Met name sociale huurders van corporatiewoningen hebben een hoge energiequote, gemiddeld zo’n 8 procent. Een op de tien huishoudens in een corporatiewoning betaalt zelfs meer dan 15 procent van het inkomen aan energie. Dit geldt slechts voor 2 procent van de huurders in de vrije sector.