Hoogopgeleide niet-westerse jongeren succesvol op arbeidsmarkt
- 27 april 2010
In 2009 is het verschil tussen allochtone en autochtone jongere hoogopgeleiden op de Amsterdamse arbeidsmarkt het kleinst sinds 2001. Van de Amsterdamse niet-westerse hoogopgeleiden tussen 25 en 35 jaar werkt in 2009 88 procent. Van de hoogopgeleide autochtonen en westerse allochtonen tezamen werkt 92 procent.

Ook landelijk is er sprake van een inhaalslag van jonge niet-westerse allochtone hoogopgeleiden: tussen 2003 en 2009 steeg het aandeel werkenden onder hen van 75 naar 83 procent. Het is echter de vraag of zij in gelijke mate als hun autochtone leeftijdsgenoten de arbeidspositie ook vast kunnen houden.
Dit blijkt uit de Amsterdamse regionale enquête beroepsbevolking en de landelijke jeugdmonitor (gebaseerd op de landelijke enquête beroepsbevolking). Beide onderzoeken zijn gebaseerd op enquêtes afgenomen in de periode 2008-2009 en geven daarmee de situatie aan van voor de kredietcrisis. Er was toen sprake van hoogconjunctuur en een grote krapte op de arbeidsmarkt.
Werkende hoogopgeleiden van 25-34 jaar in Amsterdam, 2001-2009
Jongeren van niet-westerse herkomst halen steeds vaker een hoger opleidingsniveau. Hoe doen deze Amsterdamse jongeren van niet-westerse herkomst het op de arbeidsmarkt in vergelijking met hun autochtone leeftijdsgenoten en in vergelijking met niet-westerse hoogopgeleide jongeren in Nederland? En hoe staat het met jongeren die dit opleidingsniveau niet hebben?
In Amsterdam zijn hoogopgeleide jongeren (25-34 jaar) van niet-westerse herkomst bijna even vaak aan het werk (88 procent) als hun autochtone en westerse allochtone hoogopgeleide leeftijdsgenoten (92 procent). In Nederland is het verschil in netto participatie tussen niet-westerse allochtonen enerzijds en westerse allochtonen en autochtonen anderzijds nog wel aanwezig. In Nederland werkt, net als in Amsterdam, 92 procent van de hoogopgeleide westerse allochtonen en autochtonen. De netto participatie van niet-westerse allochtonen in Nederland is met 83 procent lager.
De groep hoger opgeleiden groeit, meer jongeren volgen hoger onderwijs. Ook steeds meer jongeren van niet-westerse herkomst stromen door naar het hoger onderwijs. In het schooljaar 2007/’08 volgde één op de vijf Turkse, Marokkaanse en Surinaamse jongvolwassenen (19-24 jaar) hoger onderwijs. Bij de Antilliaanse jongvolwassenen was dit hoger (35 procent). Bij autochtone jongvolwassenen ligt het aandeel veel hoger: 63 procent. Een groot deel van hen komt ook speciaal voor studie naar Amsterdam toe. Vergeleken met de gemiddelde deelname aan hoger onderwijs van 19-24 jarigen in Nederland (32 procent) is het verschil kleiner.
Studenten HBO en WO naar woongemeente Amsterdam en herkomstgroepering, 2000/’01-2007/’08
Vrouwen zijn inmiddels in de meerderheid op het HBO en universiteit. In de leeftijdscategorie 25-34 jaar zijn vrouwen nu ook vaker hoger opgeleid dan mannen. In de leeftijdscategorieën daarboven zijn hoger opgeleide mannen in de meerderheid. Dit is in Nederland het geval en ook in Amsterdam (Landelijke jeugdmonitor CBS, regionale enquête beroepsbevolking O+S). Dit vertaalt zich echter nog niet in een gelijke arbeidsparticipatie van vrouwen en mannen in deze leeftijdscategorie. Van de Amsterdamse mannen tussen 25 en 35 jaar werkt 84 procent en van de vrouwen 77 procent (netto arbeidsparticipatie).
Voor hoogopgeleide vrouwen en mannen ligt de netto arbeidsparticipatie in Amsterdam dicht bij elkaar: 92 procent van de mannen en 91 procent van de hoogopgeleide vrouwen werkt. In Nederland werken hoogopgeleide vrouwen wel minder vaak (89 procent) dan hoogopgeleide jonge mannen (93 procent).
Hoogopgeleide autochtone en westerse allochtone vrouwen in Amsterdam werken even vaak als hoogopgeleide autochtone en westerse allochtone mannen (beide 92 procent). Bij de hoogopgeleide niet-westerse allochtonen is er nog wel een verschil in arbeidsparticipatie tussen mannen (95 procent) en vrouwen (83 procent).
Middelbaar opgeleide jongeren van niet-westerse herkomst even vaak werkzaam als autochtonen
Ook bij middelbaar opgeleiden van niet-westerse herkomst in dezelfde leeftijdsgroep is sprake van een inhaalslag. Bij hen is er nauwelijks nog verschil in arbeidsparticipatie met de autochtone middelbaar opgeleide jongeren. Van de middelbaar opgeleiden werkt in 2009 85 procent. In 2001 lag de netto arbeidsparticipatie op 81 procent, waarbij niet-westerse allochtonen nog een veel lagere arbeidsparticipatie (75 procent) hadden dan autochtonen en westerse allochtonen (83 procent).
Werkende middelbaar opgeleiden van 25-34 jaar in Amsterdam, 2001-2009
De netto participatie van middelbaar opgeleide jongeren in Amsterdam (85 procent) is gelijk aan de netto participatie van middelbaar opgeleide jongeren in Nederland (84 procent). Bij de middelbaar opgeleiden in Amsterdam is de participatie van vrouwen (81 procent) lager. Dit is gelijk bij autochtone en niet-westerse allochtone vrouwen. Bij de mannen ligt de participatie in het algemeen hoger, maar ook tussen de autochtone (89 procent) en de niet-westerse allochtone mannen (86 procent) is er weinig verschil in participatie.
Lager opgeleide niet-westerse allochtonen weinig profijt van hoogconjunctuur
Bij de lager opgeleiden is de netto participatie lager. In Amsterdam werkt 58 procent van de laag opgeleide 25-34 jarigen. In Nederland ligt dit met 69 procent gemiddeld hoger. Bij deze groep lager opgeleiden is het verschil in netto participatie wel groot tussen niet-westerse allochtonen en westerse allochtonen/autochtonen. Laag opgeleide autochtone en westerse allochtonen participeren meer (+/- 75 procent in Nederland en Amsterdam) dan niet-westerse allochtonen (57 procent in Nederland en 49 procent in Amsterdam). In tegenstelling tot de middelbaar en hoger opgeleide niet-westerse allochtonen is de participatie van laag opgeleide niet-westerse allochtonen in Amsterdam laag ten opzichte van de laag opgeleide niet-westerse allochtonen in Nederland. Ook is het verschil tussen autochtonen en westerse allochtonen enerzijds en niet-westerse allochtonen anderzijds in de tijd van hoogconjunctuur niet kleiner geworden.
Werkende laag opgeleiden van 25-34 jaar in Amsterdam, 2001-2009
Het verschil in arbeidsparticipatie tussen vrouwen en mannen is bij lager opgeleiden groot. Van de laag opgeleide mannen in Amsterdam werkt rond de 70 procent, van de vrouwen rond de 45 procent. Voor de niet-westerse laag opgeleiden ligt dit voor zowel mannen (60 procent) als vrouwen (38 procent) een stuk lager.
In vergelijking met Nederland is vooral de participatie van laagopgeleide mannen in Amsterdam laag. In Nederland werkt gemiddeld 82 procent van de laagopgeleide mannen tussen 25-34 jaar en 76 procent van de laagopgeleide mannen van niet-westerse herkomst in deze leeftijdscategorie. Voor de Amsterdamse laag opgeleide vrouwen is de participatie vergelijkbaar met gemiddeld in Nederland.
Tenslotte
De participatie van jongeren tussen 25 en 35 jaar is in Amsterdam dus iets lager dan gemiddeld in Nederland. Bij de autochtonen is er geen verschil in participatie. Ook bij niet-westerse allochtonen in totaal is er geen verschil in participatie. Uitgesplitst naar opleidingsniveau komt wel een verschil naar voren: niet-westerse allochtonen met een middelbaar of hoger opleidingsniveau participeren in Amsterdam meer dan gemiddeld in Nederland en lager opgeleiden minder dan gemiddeld in Nederland.
De verschillen tussen niet-westerse allochtonen en autochtonen zijn voor de middelbaar en hoger opgeleiden naarmate de hoogconjunctuur aanhield kleiner geworden. De krapte op de arbeidsmarkt vergroten de mogelijkheden om te participeren. Voor laag geschoolden gaat dit minder op. Bij hen is er geen toename in participatie te zien in de periode 2005-2009. De participatie van laag opgeleide niet-westerse allochtonen ligt in 2009 zelfs lager dan in 2001. De hoogconjunctuur in Amsterdam heeft een gunstig effect gehad op de participatie van middelbaar en hoger opgeleide niet-westerse allochtonen. Het is echter de vraag of zij in gelijke mate als hun autochtone leeftijdsgenoten de arbeidspositie ook vast kunnen houden.
Bronnen
- Landelijke jeugdmonitor, 1e kwartaalrapportage 2010, Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). In deze kwartaalrapportage wordt uitgegaan van de niet onderwijsvolgende beroepsbevolking. Voor de vergelijkbaarheid met de netto participatie in Amsterdam zijn de gegevens via CBS/Statline aangepast aan de netto participatie in Nederland.
- Regionale Enquête Beroepsbevolking 2001-2009, Dienst Onderzoek en Statistiek, Gemeente Amsterdam.