Ook in Amsterdam meer tegen- dan voorstemmers
- 3 juni 2005
Het referendum over de Europese grondwet heeft ook in Amsterdam tot meer tegen- dan voorstemmers geleid. Toch lieten tot voor kort de peilingen een lichte voorsprong van de voorstanders zien. De vraag is hoe de Amsterdamse stem te duiden. Een eerste factor die helpt bij de interpretatie van de uitslag is dat uit verkiezingen van de afgelopen jaren informatie beschikbaar is over het specifieke patroon van (LPF)-proteststemmen in de regio Amsterdam. Een analyse van de uitslag van het referendum en de stemmen op de LPF bij de laatste Kamerverkiezingen laat zien dat die samenhang heel sterk is (0,80). Anders gezegd, Amsterdamse buurten waar in 2003 veel LPF stemmers waren, zijn nu de buurten met veel tegenstemmers. Dat er echter in absolute zin weinig LPF stemmers in Amsterdam zijn (deze groepen verlieten Amsterdam eerder om naar Almere en Purmerend te verhuizen) maakt dus dat het aantal neestemmers in Amsterdam veel lager is dan bijvoorbeeld in Purmerend of Almere (beide 70%). Ondanks dit verschil met andere gemeenten kreeg het referendum in Amsterdam, zoals gezegd, minder handen op elkaar dan vooraf verwacht. Een verklaring voor het hiervoor genoemde verschil tussen de laatste peiling en de uitslag zou kunnen zijn dat mensen die hun keuze op ja bepaald hadden niet zijn opgekomen, gedemotiveerd door de landelijke trend en het Franse nee. Dat lijkt echter niet het geval. Een belangrijke aanwijzing daarvoor is de samenhang tussen de opkomst en het aandeel LPF-proteststemmers. Als voorstanders selectief thuisgebleven zouden zijn, zou die samenhang moeten veranderen. Dat is niet het geval: zowel in 2003 als nu resulteert -0.35.

Referendum ervaring
Als een van als een van de weinige Nederlandse steden heeft Amsterdam ervaring met referenda. Die ervaring leert dat alle correctieve referenda in Amsterdam tot dusver meer tegen- dan voorstemmen laten zien. Verder blijkt dat complexe bestuurlijke vraagstukken meer tegenstemmers laten zien (stadsprovincie 94% en stadsdeel centrum 81%). De referenda over concrete onderwerpen als IJburg en de NZ-lijn lieten minder scheve verdeling zien. Een nadere analyse van die uitslagen toonde dat de belangrijkste factor hierbij het ontbreken van een ja-campagne was. Als we ten slotte kijken naar de campagne voor de Europese grondwet en de resultaten van de peilingen dan zien we dat in februari van dit jaar de voorstanders ruim 10 procentpunten voor lagen op de tegenstanders. Het is dus niet zo dat de tegenstanders van het begin af (ruim) in de meerderheid waren. Rond 10 mei waren er in Amsterdam iets meer tegenstanders dan voorstanders en rond 22 mei iets meer voorstanders. Het aandeel kiesgerechtigden dat nog geen oordeel had halveerde in diezelfde periode, maar bleef met ruim 30% tot het einde toe aanzienlijk. In de uitslag is het aandeel neestemmers in de uitslag, zowel in Amsterdam als landelijk groter dan de laatste peilingen aangaven.Dit geeft aanleiding tot twee conclusies. De ja-campagne heeft wel degelijk invloed gehad: 'slechts' 56% heeft nee gezegd, terwijl dat aandeel zonder campagne tot meer dan 80% had kunnen oplopen. De tweede conclusie is dat het onverwacht hoge aandeel neestemmers vermoedelijk samenhangt met het feit dat de ja-campagne na het Franse referendum als een nachtkaars is uitgegaan.