Direct naar inhoudDirect naar contactgegevens

Ruim derde van leerlingen heeft potentiële onderwijsachterstand

Ruim een derde van de leerlingen in het primair onderwijs (34 procent) en het voortgezet onderwijs (35 procent) in Amsterdam en Weesp had een potentiële onderwijsachterstand in het schooljaar 2020/’21. Onder alle Amsterdamse peuters (van twee tot vier jaar oud) betreft dit ruim een kwart (27 procent). Onder alle drie de groepen is dit een lager percentage dan het voorgaande jaar.

De berekening van potentiële onderwijsachterstanden is in opdracht van Onderwijs, Jeugd en Zorg (OJZ) uitgevoerd en wordt gebruikt om de gemeentelijke subsidie vanuit het onderwijsachterstandenbeleid te verdelen over scholen. De term potentiële onderwijsachterstand wordt gehanteerd als leerlingen opgroeien in een thuissituatie die mogelijk een minder positief effect heeft op het leren en de ontwikkeling van de leerling.

Net als in voorgaande jaren ligt het aandeel leerlingen met een potentiële onderwijsachterstand het hoogst in stadsdeel Zuidoost. Na Zuidoost wonen de meeste potentiële onderwijsachterstandsleerlingen in Nieuw-West en Noord. In Zuid en Centrum ligt het aandeel potentiële onderwijsachterstandsleerlingen het laagst.

In de definitie van potentiële onderwijsachterstanden is uitgegaan van de sociaaleconomische status (SES) van leerlingen. Er zijn twee basisgegevens gebruikt voor de berekening van de SES, namelijk het ouderlijk opleidingsniveau en het huishoudinkomen. Leerlingen met een zeer lage of lage/onzekere SES zijn gedefinieerd als potentiële onderwijsachterstandsleerlingen. Daarnaast worden Amsterdamse leerlingen die statushouder zijn gerekend tot potentiële onderwijsachterstandsleerlingen. Voor Weesp beschikt OIS niet over deze gegevens.