Direct naar inhoudDirect naar contactgegevens

Ruim een derde van de Amsterdamse leerlingen heeft een potentiële onderwijsachterstand

Ruim een derde van de Amsterdamse leerlingen in het primair onderwijs (35 procent) en het voortgezet onderwijs (37 procent) had een potentiële onderwijsachterstand in het schooljaar 2019/’20. Dit is een lager percentage dan in het vorige schooljaar. Onder alle Amsterdamse peuters (twee tot vier jaar oud) betreft dit ruim een kwart (28 procent). Ook hier is een daling te zien. De berekening van potentiële onderwijsachterstanden is in opdracht van Onderwijs, Jeugd en Zorg (OJZ) uitgevoerd en wordt gebruikt om de gemeentelijke subsidie vanuit het onderwijsachterstandenbeleid te verdelen over scholen. De term potentiële achterstand wordt gehanteerd als leerlingen opgroeien in een thuissituatie die mogelijk een minder positief effect heeft op het leren en de ontwikkeling van de leerling. Sinds vorig schooljaar wordt in een hernieuwde definitie uitgegaan van de sociaaleconomische status van leerlingen.

Aandeel peuters en leerlingen met een potentiële onderwijsachterstand hoogst in Zuidoost, Nieuw-West en Noord

Het aandeel leerlingen met een potentiële onderwijsachterstand ligt net als in voorgaande jaren het hoogst in stadsdeel Zuidoost. Na Zuidoost wonen de meeste potentiële onderwijsachterstandsleerlingen in Nieuw-West en Noord. In Zuid en Centrum ligt het aandeel potentiële onderwijsachterstandsleerlingen het laagst.

In de definitie van potentiële onderwijsachterstanden is uitgegaan van de sociaaleconomische status (SES) van leerlingen. Er zijn twee basisgegevens gebruikt voor de berekening van de SES, namelijk het ouderlijk opleidingsniveau en het huishoudinkomen. Leerlingen met een zeer lage of lage/onzekere SES zijn gedefinieerd als potentiële onderwijsachterstandsleerlingen. Daarnaast worden leerlingen die statushouder zijn gerekend tot potentiële onderwijsachterstandsleerlingen.