Amsterdamse armoedemonitor 2012
- Publicatie
- 2013
Naast gunstige ontwikkelingen, zoals de afname van het aandeel kinderen dat opgroeit in armoede, worden ook ongunstige tendensen gesignaleerd. Amsterdam telt meer alleenstaande minima, meer oudere minimahuishoudens, en meer langdurige minima dan in voorgaande jaren. Voor deze groepen geldt dat de kans op uitstroom het kleinst is. Dat blijkt uit de Armoedemonitor Amsterdam 2012.

In 2012 leefden 73.261 huishoudens in Amsterdam van een inkomen op of onder de grens van 110 procent van het Wettelijk Sociaal Minimum. Dat zijn 1.000 huishoudens meer dan in 2011. Minimahuishoudens vormen 16,7 procent van alle Amsterdamse huishoudens.
Armoede in Amsterdam licht toegenomen in 2012
Het aantal minimahuishoudens stijgt licht, maar het aantal personen in minimahuishoudens neemt langzaam af. Minima leven steeds vaker in kleine huishoudens: een ruime meerderheid is alleenstaand of alleenstaande ouder. In totaal behoorden 135.547 Amsterdammers tot de minima in 2012, oftewel 17,2 procent van de bevolking.
Het aandeel en aantal minimahuishoudens neemt sinds 2008 toe, maar in geringe mate. Deze bescheiden toename zien we ook terug in het aantal bijstandsuitkeringen van DWI en de werkloosheidscijfers. Alleen in het vierde kwartaal van 2012 is de geregistreerde werkloosheid sterk opgelopen, terwijl die in de eerste drie kwartalen daalde. Daarom is de verwachting dat het aantal minima de komende periode wat sterker zal oplopen.
Grote risico’s onder ouderen en jongeren
Van Amsterdamse 65-plussers behoort 23 procent tot de minima, tegenover 17 procent van alle Amsterdammers. Dit is geen nieuw fenomeen. Al jaren moeten ouderen, vooral alleenstaande vrouwen van Nederlandse herkomst, bovengemiddeld vaak van een minimuminkomen rondkomen.Maar ook bij jongeren tot 18 jaar is armoede een belangrijk vraagstuk. Van deze jongeren groeit 23 procent op in een minimahuishouden. Onder jongeren van Marokkaanse herkomst loopt dit aandeel op tot 40 procent, onder Ghanese jongeren zelfs tot 48 procent. Hoopgevend is dat het aandeel jongeren in minimahuishoudens in de loop der jaren langzaam afneemt. Toch zijn er meer minimajongeren die opgroeien in een eenoudergezin en leven jongeren vaker in een huishouden dat langdurig tot de minima behoort. De kans op uitstroom van deze gezinnen is relatief laag.Meer in het algemeen is te zien dat de gemiddelde positie van minimahuishoudens verslechtert: er zijn meer alleenstaande minima, meer oudere minimahuishoudens, en meer langdurige minima. Juist deze groepen hebben minder perspectief op uitstroom en dat maakt de armoede een meer hardnekkig fenomeen.