Materialen in Amsterdam 2019
- Publicatie
- februari 2022
In dit artikel worden de trends in het Amsterdamse gebruik van grondstoffen beschreven. De trends in het gehele materiaalgebruik (niet alleen primair abiotisch) worden benoemd met verwijzing naar de materiaalindicatoren en het stromendiagram.
Verschillende manieren om naar materiaalgebruik in Amsterdam te kijken
Als we het hebben over ‘materiaalgebruik in Amsterdam’ dan onderscheiden we een aantal verschillende definities. Allereerst is er het materiaalgebruik door eindconsumptie van zowel burgers als bedrijven. Dat noemen we Direct Material Consumption (DMC). Dan is er materiaalgebruik door de gehele Amsterdamse economie. Dit is de DMC plus wat er aan materiaal wordt gebruikt dat bestemd is voor de export. Dit noemen we de Direct Material Input (DMI). Het verschil met het gebruik voor de economie (DMI) is dus dat grondstoffen die worden geëxporteerd wel in de DMI zitten en niet in het eigen verbruik (DMC).
Tot slot is er de Raw Material Input (RMI) – dit is al het materiaal dat in de keten nodig is geweest om het materiaal voor de DMI in Amsterdam te krijgen, ofwel de grondstofvoetafdruk. Om bijvoorbeeld 1 kilo ijzer te verkrijgen is namelijk meer dan 1 kilo materiaal nodig. Denk aan gesteente dat vrijkomt bij het delven, of aan brandstof voor transport. Figuur 1 laat op een versimpelde manier de verschillen tussen RMI, DMI en DMC zien.
Ongeveer een kwart van al het materiaal in de Amsterdamse economie is bestemd voor gebruik in Amsterdam, groot deel wordt doorgevoerd in de haven.
In figuur 2 is te zien dat grondstofgebruik voor de Amsterdamse economie jaarlijks een beetje stijgt (met een kleine uitzondering van het jaar 2016). Dit gaat gepaard met een groeiende economie. Het bruto regionaal product van Amsterdam neemt namelijk ook toe over de jaren (zie de ontwikkeling in bruto regionaal product (brp) in figuur 3). De stijging in de DMI met 15 procent in vier jaar is nog iets lager dan de stijging van 19 procent in de brp in dezelfde periode.
Amsterdams grondstoffengebruik voor de economie heeft een aandeel van 18 procent in het totale Nederlandse grondstoffengebruik voor de economie. Het Amsterdamse aandeel in het Nederlandse bbp is zo’n 10 procent. Amsterdam heeft dus een groter aandeel in het nationale materiaalverbruik dan in de nationale economie. De verklaring hiervoor is hoogstwaarschijnlijk dat Amsterdam een haven heeft waar veel materiaal doorheen gaat dat weinig toegevoegde waarde per kilo oplevert.
In figuur 3 is te zien dat materiaalverbruik in de stad (DMC) een kwart beslaat van al het materiaalgebruik in de economie (DMI). De DMC is de optelsom van eindconsumptie en consumptie van bedrijven. De DMC neemt met 25 procent toe in de vier jaar (van 15.000 kiloton in 2015 naar 18.800 kiloton in 2019). Deze groei in materiaalgebruik is niet alleen het gevolg van de groei in de Amsterdamse bevolking maar ook gerelateerd aan de stijging in aantallen bezoekers en bedrijven in de stad. De Amsterdamse bevolking is met 5 procent gegroeid tussen 2015 en 2019. In dezelfde periode is het aantal bezoekers Amsterdam gestegen met 37 procent en het aantal bedrijven met 25 procent.
De Amsterdamse DMC maakt zo’n 9 procent uit van de Nederlandse DMC; bedrijven zijn goed voor helft van dit verbruik en eindconsumenten voor de andere helft. Dat betekent dat eindconsumptie redelijk in lijn is met het Amsterdamse bevolkingsaandeel van 5 procent in de totale bevolking van Nederland. Materiaalconsumptie door bedrijven is redelijk efficiënt aangezien Amsterdamse (niet-productie) bedrijven een aandeel van 9 procent hebben in het totale aantal (niet-productie) bedrijven van Nederland.
Tot slot is het Amsterdams materiaalgebruik inclusief materiaal in de keten (de RMI in 2019 in 121 megaton) 65 procent hoger dan het directe materiaalgebruik voor de gehele Amsterdamse economie. In navolging van de stijging in de DMI, stijgt ook de RMI in de periode van 2015 tot 2019 met 15 procent.