Direct naar inhoudDirect naar contactgegevens

Plusvoorzieningen in de kinderopvang

Een aantal jaar geleden zijn in de gemeente Amsterdam speciale opvanggroepen gecreëerd voor jonge kinderen die meer hulp nodig hebben of een specifieke zorgbehoefte hebben. De druk op deze zogenaamde plusvoorzieningen neemt nu toe. De gemeente vindt dat zorgelijk. Daarom hebben het Kohnstamm Instituut, O&S en Stichting Alexander onderzocht in hoeverre de voorzieningen passend zijn en of het aantal zorgkinderen toeneemt.

De plusvoorzieningen bestaan naast de reguliere kinderopvang en voorscholen. Kinderen die meer hulp nodig hebben, kunnen terecht in kleinere groepen. Deze groepen heten plusgroepen. Voor jonge kinderen met een specifieke zorgbehoefte zijn er de plusplusgroepen. De laatste jaren groeien de wachtlijsten voor specialistische jeugdhulp voor jonge kinderen. Daarmee neemt ook de druk op de plusvoorzieningen toe.

De gemeente ziet dit als zorgelijk en heeft het Kohnstamm Instituut, de afdeling Onderzoek en Statistiek (O&S) van de gemeente Amsterdam en Stichting Alexander gevraagd om onderzoek te doen naar de Amsterdamse plusvoorzieningen. De volgende onderzoeksvragen stonden centraal:

  1. In hoeverre functioneren de plusvoorzieningen als passende voorziening voor kinderen met een grotere ondersteuningsbehoefte?
  2. Is het aantal zorgkinderen op de voorschool/kinderopvang toegenomen, en hoe komt dit?

Het Kohnstamm Instituut en O&S hebben met dertien professionals gesproken die betrokken zijn bij plusvoorzieningen. Daarnaast sprak Stichting Alexander met vier ouders. De interviews vonden plaats van februari tot en met april 2024.

Tijdens dit onderzoek waren er 23 groepen in de plusvoorziening: acht plusgroepen, elf plusplusgroepen, drie MOC/vve-groepen en één hybride groep. De groepen worden aangeboden in vrijwel alle stadsdelen. Het aanbod wisselt wel. Zo heeft Nieuw-West relatief veel plusplusgroepen en geen plusgroepen. In West is het juist andersom.

In hoeverre functioneren de plusvoorzieningen als passende voorziening voor kinderen met een grotere ondersteuningsbehoefte?

Deze vraag kan alleen per type plusvoorziening worden beantwoord. In de plusgroepen zitten kinderen met een zorgbehoefte maar die wel leervaardig zijn. De meeste kinderen hebben spraak-of taalproblemen. De plusgroepen functioneren volgens de geïnterviewden als geschikte voorziening. De kinderen zitten in een kleinere groep waardoor ze gedurende de uren dat ze aanwezig zijn veel meer aandacht krijgen. Een geïnterviewde pedagogisch medewerker zei hierover:

De achterstand in vergelijking met reguliere vve-kinderen is niet heel groot, maar het zijn kinderen die net een extra zetje nodig hebben om richting het regulier onderwijs te gaan.

Over het functioneren van de plusplusgroepen zijn de geïnterviewden minder enthousiast. Van de kinderen op de plusplusgroepen wordt in het algemeen gezegd dat kindfactoren zoals ADHD of een stoornis in het autismespectrum een rol spelen. Daarnaast is er spraken van een risicovolle thuissituatie. Vaak zijn deze kinderen nauwelijks aanspreekbaar en vertonen ze autistisch gedrag. Op deze groepen zitten maximaal zes kinderen met twee pedagogisch medewerkers.

Onder de professionals heerst consensus dat de kinderen beter op een plusplusgroep kunnen zitten dan thuis. Maar een deel van de geïnterviewden is van mening dat de expertise van de pedagogisch medewerkers niet toereikend is voor deze doelgroep. De combinatie van een pedagogisch medewerker met een specialist op de groep heeft volgens de professionals mogelijk veel meerwaarde voor de ondersteuning van de kinderen. Een van de pedagogisch medewerkers vertelde:

Bij heel veel kinderen speelt emotieregulering. Veel ondersteuning nodig op sociaal-emotioneel vlak. Dat hebben eigenlijk alle kinderen die bij ons binnenkomen. En dan bedoel ik het samenspelen, het delen, het kunnen verwerken als iets anders loopt. Gedragsproblemen, uitbarstingen.

Dit komt ook naar voren bij de MOC/vve-groepen. Bij deze groepen zijn er maximaal acht kinderen met twee hbo-geschoolde pedagogisch medewerkers en één orthopedagogisch medewerker. De medewerkers geven aan dat ze alle kinderen goed kunnen helpen omdat ze over meerdere specialismen binnen het team beschikken. Wel wordt hierbij genoemd dat het feit dat de kinderen maximaal een halfjaar op de MOC/vve-groep mogen blijven een belemmering vormt. Kinderen die na dit halfjaar de leeftijd van vier jaar nog niet hebben bereikt en nog geen plek hebben bij een kinderdagcentrum, komen namelijk thuis te zitten.

Is het aantal zorgkinderen op de voorschool/kinderopvang toegenomen, en hoe komt dit?

Volgens de professionals is er sprake van een toename van kinderen met een zwaardere zorgbehoefte. Naast ontwikkelingsachterstand zou er ook toenemend sprake zijn van gedragsproblemen. De meeste geïnterviewden geven aan dat het aantal kinderen met een zorgvraag in de stad is toegenomen. Die toename is er vooral in Noord, Zuidoost en Nieuw-West.

Volgens sommigen heeft deze toename maken met de omstandigheden tijdens corona. Gezinnen waren toen geïsoleerd, er was weinig contact met andere ouders en kinderen en met ondersteunende instanties zoals het consultatiebureau. Ondertussen was er juist veel beeldschermgebruik. Daarnaast zijn er ook systeemveranderingen geweest die mogelijk een rol hebben gespeeld in die ontwikkeling.