Direct naar inhoudDirect naar contactgegevens

Onderzoek en Statistiek

Diefstal van brood en tramblokjes

Het grootste deel van de misdrijven die in Amsterdam worden gepleegd bestaat uit diefstallen en andere vermogensdelicten. Voor zo lang als we in de cijfers terug kunnen vinden, is dat al zo. Toch schommelt het precieze aantal in de loop der jaren aanzienlijk. In de oude jaarboeken van O&S zien we dat het aantal veroordeelden voor diefstal in de eerste helft van de vorige eeuw piekte tijdens de wereldoorlogen.

Bereden politie, 1924. Bron: Stadsarchief Amsterdam.

In 2024 werden in Amsterdam 82.121 misdrijven geregistreerd door de politie. In 1925 maakte de politie van 6.832 misdrijven een proces-verbaal op, vinden we in de oude jaarboeken van O&S. Dat het aantal misdrijven dat de politie nu registreert zoveel groter is dan honderd jaar geleden heeft niet één duidelijke reden. Het CBS heeft verschillende verklaringen in kaart gebracht. Door de toegenomen welvaart is er tegenwoordig bijvoorbeeld meer gelegenheid voor vooral vermogensdelicten. Ook kan spelen dat burgers nu sneller aangifte doen bij de politie. Zo losten inwoners bepaalde zaken vroeger vaker in eigen kring op.

Het grootste aandeel van de misdrijven die de politie tegenwoordig registreert, bestaat uit vermogensdelicten, zoals diefstal van fietsen of uit woningen. Honderd jaar geleden was dat ook al zo. Van die 6.832 misdrijven in 1925 ging het in 4.415 gevallen om ‘diefstal en strooperij’.

Er worden 256 mensen veroordeeld voor eenvoudige diefstal in Amsterdam en 109 mensen voor ‘gequalificeerde’ diefstal in 1925. Het aantal mensen dat veroordeeld wordt voor diefstal ligt altijd lager dan het aantal processen-verbaal dat de politie opmaakt.

Dat komt doordat veel delicten niet worden opgespoord of zaken worden geseponeerd of geschikt. Daarnaast hangt dit ook samen met de prioriteiten van instanties in de strafrechtketen, zoals de politie en het Openbaar Ministerie (OM).

Een paar jaar eerder liggen de aantallen een stuk hoger. Aan het eind van de Eerste Wereldoorlog krijgt de Amsterdamse politie veel meldingen van diefstal. Ook het aantal veroordeelde mensen voor zowel ‘eenvoudige diefstal’ als ‘gequalificeerde diefstal’ bereikt een piek. Wat waarschijnlijk meespeelt, is de flinke voedsel- en brandstofschaarste. Historicus Albert Eggens schrijft in zijn proefschrift ‘Van daad tot vonnis’ over criminaliteit in Drenthe tijdens de Eerste Wereldoorlog:

Deze stijging werd hoofdzakelijk gerealiseerd in 1918, toen de economische situatie overal in Nederland sterk was verslechterd als gevolg van het uitblijven van de import van voldoende goederen, het lage niveau van de binnenlandse productie en het gedeeltelijk falen van de distributiepolitiek.

Ook de eerste jaren na de oorlog blijft het aantal veroordeelde personen voor vermogensdelicten hoog. De schaarste is niet meteen voorbij. Daarnaast zit er enige tijd tussen het moment van een diefstal en de veroordeling. Pas rond 1922 worden jaarlijks weer ongeveer evenveel mensen veroordeeld voor vermogensdelicten als voor de oorlog.

Het aantal vermogensdelicten loopt pas echt op tijdens de Tweede Wereldoorlog. In 1939 komen 12.617 gevallen van diefstal en stroperij ter kennis van de Amsterdamse politie. In 1942 zijn dat er 44.625. De aantallen mensen die worden veroordeeld voor eenvoudige en gekwalificeerde diefstal nemen eveneens flink toe.

Vlak na de oorlog, op 28 juli 1945, staat in het ‘kort kommentaar’ van de krant De Waarheid:

Nog steeds zitten de gevangenissen vol met delinquenten, die onder de Nazi-bezetting wegens kleine vergrijpen zijn veroordeeld tot hoge straffen. Vooral in de laatste hongerwinter is dit aantal sterk gestegen. Diefstal van een brood of van tramblokjes, kappen van bomen, verduistering van Wehrmachtsgoederen, enz. waren aan de orde van de dag.

Dat de criminaliteitscijfers in de oorlog omhoog schieten, hangt net als in de Eerste Wereldoorlog samen met de heersende schaarste. Ook hebben veel Nederlanders hun bezittingen door de bombardementen verloren. Door de armoede en honger gaan sommige burgers die dat eerder nooit hebben gedaan, stelen. Zij stelen voedsel en brandstof en materialen die als brandstof kunnen dienen, zoals tramblokjes. Maar ook fietsen worden veelvuldig gestolen.

Maar er zijn ook mensen die simpelweg misbruik maken van de situatie en met gestolen goederen op de zwarte markt geld proberen te verdienen. Daarnaast willen slachtoffers minder vaak een diefstal door de vingers zien en doen zij vaker aangifte, juiste vanwege de slechte economische omstandigheden.

Wel of niet veroordeeld

Politiek historicus Jan Julia Zurné heeft onderzoek gedaan naar alledaagse criminaliteit in de Tweede Wereldoorlog en er een boek over geschreven. Zij concludeert dat de verdachten de oorlogsomstandigheden vaak aanhaalden bij de rechter. Ook reclasseringsmedewerkers en rechters zagen in dat de bezettingsomstandigheden soms leidden tot diefstal.

De prioriteiten van instanties in de strafrechtketen hebben invloed op het aantal mensen dat veroordeeld wordt. Zo zorgde de instelling van economische rechtspraak in 1941 voor veel extra veroordelingen voor vermogensdelicten.

Deze rechtspraak ging over de handhaving van de economische regels en wetten die de Nederlandse overheid vanaf de jaren dertig en later ook de Duitse bezetter hadden ingevoerd. Het ging om delicten als zwarte handel, diefstal van rantsoen- of distributiegoederen en fraude met distributiebonnen.

Aan de andere kant bracht het OM volgens Zurné een groot aantal diefstalzaken niet voor de rechter. Dat kwam doordat er niet genoeg middelen waren om al die zaken te behandelen. Het OM en de rechtbanken waren zeker aan het eind van de oorlog zwaar overbelast. Maar ook werden sommige zaken niet vervolgd door de omstandigheden waarin de diefstal was gepleegd. Dat gold bijvoorbeeld voor een deel van de brandstofdiefstallen tijdens de Hongerwinter.

De rechterlijke macht leek volgens Zurné dus enigszins toleranter naar diefstallen in de oorlogstijd. Maar zij concludeert in haar onderzoek ook:

Duidelijk is wel dat de sterke toename van vermogenscriminaliteit tijdens en direct na de bezetting niet tot radicaal andere ideeën leidde over de strafwaardigheid van diefstal. Verdachten, reclasseringsmedewerkers en rechters hadden oog voor het feit dat allerlei gevolgen van de bezetting leidden tot meer diefstal, maar dat nam de individuele verantwoordelijkheid van de verdachte niet weg.