Direct naar inhoudDirect naar contactgegevens

Onderzoek en Statistiek

Maatschappelijke participatie in cijfers

Veel inwoners van de gemeente Amsterdam werken of volgen onderwijs. Maar mensen kunnen ook op allerlei andere manieren meedoen in de samenleving. Zo deed 36 procent van de inwoners afgelopen jaar vrijwilligerswerk. Ook was 9 procent mantelzorger. Hoe staat het verder met de maatschappelijke participatie in de gemeente?

Doen Amsterdammers vaak vrijwilligerswerk?

In 2024 was 36 procent van de volwassen inwoners van de gemeente Amsterdam (hierna: Amsterdammers) vrijwilliger. Dat is meer dan in 2020 en 2022 maar nog altijd minder dan vóór corona. Landelijk ligt het aandeel vrijwilligers hoger dan in Amsterdam. De helft van alle Nederlanders doet vrijwilligerswerk.

Bepaalde groepen Amsterdammers doen relatief vaak vrijwilligerswerk. Het gaat om inwoners met een hbo- of wo-opleiding, 35- tot en met 54-jarigen, zzp’ers, gezinnen met kinderen en Amsterdammers zonder migratieachtergrond. Daarnaast zijn inwoners van Weesp vaker vrijwilliger dan andere inwoners van de gemeente.

Amsterdammers doen vooral vrijwilligerswerk voor een maatschappelijk doel, in de sport en in de ouderen- en gehandicaptenhulp. Met name het aandeel dat vrijwilligerswerk doet bij een sportvereniging is toegenomen. Het gaat nu om 8 procent van de vrijwilligers, tegenover 6 procent in 2022.

Hoeveel Amsterdammers verlenen mantelzorg?

Mantelzorgers geven langdurige, intensieve en onbetaalde zorg aan een naaste met een chronische ziekte, beperking of hulpbehoefte. 9 procent van de volwassen Amsterdammers heeft in 2024 mantelzorg verleend, blijkt uit de Gezondheidsmonitor Volwassen en Ouderen van de GGD. Het gaat om zorg voor minimaal drie maanden en/of minimaal acht uur in de week. Inwoners die tussen de 55 en 64 jaar oud zijn, verlenen relatief vaak mantelzorg; in 2024 deed 18 procent van hen dat.

Mantelzorg verlenen kan van grote invloed zijn op het dagelijks leven. Mantelzorgers combineren het vaak met bijvoorbeeld zorgtaken voor kinderen en/of werk. Volgens de GGD voelt 26 procent van de volwassen Amsterdamse mantelzorgers zich zwaar belast of overbelast door het geven van mantelzorg.

Hoeveel Amsterdammers geven informele hulp?

In 2024 gaf 56 procent van de volwassen Amsterdammers in de afgelopen twaalf maanden weleens informele hulp aan iemand anders. Informele hulp is onbetaalde hulp die mensen geven zonder bemiddeling van een organisatie of vereniging. Zo doen sommige inwoners weleens boodschappen voor een buurman die ziek is of passen ze op de kinderen van een vriend. Sinds 2016 neemt het aandeel Amsterdammers dat informele hulp biedt af.

Naast het aandeel inwoners dat informele hulp geeft, is er ook nog 8 procent die dat niet heeft gedaan maar volgens eigen zeggen wel bereid is het te doen. Ook 8 procent van de Amsterdammers is niet bereid om hulp te bieden. In deze groep zitten relatief veel mensen met een slechte gezondheid.

Vrouwen, zzp’ers en Amsterdammers van 55 jaar en ouder verlenen relatief vaak informele hulp. Daarnaast geven studenten, inwoners met een hbo- of wo-opleiding en inwoners met een hoog inkomen nog weinig informele hulp maar zij zijn hier wel vaak toe bereid.

Van wat voor soort verenigingen zijn Amsterdammers vaak lid?

Zes op de tien volwassen Amsterdammers zijn lid van minimaal een vereniging of organisatie. Dat aandeel is voor het eerst sinds de coronacrisis weer gestegen. Amsterdammers zijn het vaakst lid van een sportvereniging; daarvan is bijna een op de drie lid.

Van welke soort verenigingen en organisaties inwoners vooral lid zijn, verschilt per leeftijdsgroep. Zo zijn Amsterdammers van 55 jaar en ouder minder vaak lid van sportverenigingen dan jongere mensen. Inwoners in de leeftijdsgroep van 18 tot en met 29 jaar zijn juist relatief weinig lid van organisaties met maatschappelijke doelen en werknemers- of werkgeversorganisaties.

Inwoners met een klein sociaal netwerk zijn veel minder vaak lid dan hun stadsgenoten. 70 procent van de Amsterdammers die zelden of nooit contact hebben met vrienden, is niet lid van een vereniging of organisatie. Onder Amsterdammers die zich (bijna) altijd eenzaam voelen, gaat het om 59 procent.

In welke mate hebben Amsterdammers sociaal contact?

Amsterdammers hebben nog steeds minder sociaal contact dan voor de coronacrisis. Zo had in 2024 71 procent van de volwassen inwoners wekelijks contact met vrienden. In 2018 was dat nog 76 procent. Verder heeft 72 procent wekelijks contact met familie, 46 procent met hun buren en 26 procent met overige buurtbewoners. Vergeleken met de rest van Nederland hebben Amsterdammers minder contact met vrienden, familie en buren.

Amsterdamse mannen hebben minder vaak dan vrouwen wekelijks contact met familie en vrienden. Ook inwoners van 55 jaar en ouder, mensen met een vmbo- of mbo-1-opleiding en/of een laag inkomen en Amsterdammers met een migratieachtergrond van buiten Europa hebben relatief weinig contact met naasten.

Als het gaat om contact met buren is het beeld net anders. Inwoners tussen de 18 en 34 jaar, mensen met een havo/vwo-, mbo-2 t/m 4-, hbo- of wo-opleiding, alleenstaanden en inwoners met een migratieachtergrond hebben relatief weinig contact met hun buren. Vooral voor mensen met een migratieachtergrond uit Europa is burencontact minder gebruikelijk.

In de stadsdelen West en Zuidoost en in de Pijp en de Rivierenbuurt hebben buren gemiddeld minder vaak contact met elkaar. Bewoners van Weesp en Noord geven relatief vaak aan wekelijks contact te hebben met buren.

Hoe staat het met sociale isolatie onder Amsterdammers?

Als iemand minder dan wekelijks contact heeft met familie, vrienden of buren noemen we diegene objectief sociaal geïsoleerd. Tot 2020 lag het aandeel objectief sociaal geïsoleerde volwassen Amsterdammers vrij stabiel op 7 procent. Sinds de coronacrisis is ongeveer 10 procent van de inwoners objectief sociaal geïsoleerd.

Daarnaast onderzoeken we ook hoe sterk sociaal geïsoleerd inwoners zichzelf voelen. Dat noemen we subjectieve sociale isolatie en meten we met de sociale-isolatie-index. Aan de hand van een aantal stellingen berekenen we een score. Die score geeft aan of iemand sterk sociaal geïsoleerd, gemiddeld geïsoleerd of niet geïsoleerd is. Tijdens de pandemie nam het percentage subjectief sociaal geïsoleerde volwassen Amsterdammers sterk toe. In 2024 was 18 procent sterk geïsoleerd.

Amsterdammers tussen de 55 en 65 jaar zijn het vaakst subjectief geïsoleerd. Zowel de subjectieve als objectieve sociale isolatie in deze leeftijdsgroep nam in de afgelopen twee jaar toe. Inwoners boven de 55 jaar wonen vaker alleen, wat hen kwetsbaar maakt voor sociale isolatie. Opvallend is dat de objectieve isolatie onder Amsterdammers van 75 jaar en ouder sinds 2020 sterk is toegenomen, terwijl de subjectieve isolatie juist is afgenomen.

Sociale isolatie neemt toe onder jongvolwassenen (18-24 jaar) in Amsterdam. Gemiddeld geeft deze groep het hoogste rapportcijfer voor hun vrienden- en kennissenkring (8,0) van alle leeftijdsgroepen. Maar de verschillen binnen de groep zijn groot. Zo geven de jongvolwassenen die zich niet sociaal geïsoleerd voelen een 9,0, terwijl degenen die zich wel sociaal geïsoleerd voelen een 5,6 geven.