Direct naar inhoudDirect naar contactgegevens

Verplicht naar de stembus: de opkomstplicht in Amsterdam

Voor elke verkiezing krijgen alle kiesgerechtigden een uitnodiging in de brievenbus om hun stem uit te brengen: de stempas. Tot 1970 was er helemaal geen sprake van een ‘uitnodiging’, maar eerder van een dringende oproep. Er was een opkomstplicht in Nederland. Aan de hand van historische cijfers uit de oude jaarboeken van Onderzoek & Statistiek (O&S) vertellen we het verhaal van de afschaffing van de opkomstplicht in Amsterdam.

De stembiljetten worden geteld, jaren twintig van de vorige eeuw. Bron: Stadsarchief Amsterdam / Vereenigde Fotobureaux N.V.

Na een grondwetswijziging in 1917 kregen alle Nederlandse mannen kiesrecht. Maar een meerderheid van de Tweede Kamer was bang dat veel kiezers thuis zouden blijven. Er kwam daarom een opkomstplicht, eerst in de Grondwet en vanaf 1922 in de Kieswet. Vanaf dat moment moesten kiezers zich bij elke verkiezing melden bij het stembureau. Dit was geen stemplicht. De kiezers waren namelijk niet verplicht om een stembiljet in ontvangst te nemen en te stemmen.

In de jaren twintig en dertig kwam er verzet tegen de opkomstplicht. In Amsterdam werd er bijvoorbeeld in 1925 een ‘openbare protestvergadering tegen de vervolging der niet-stemmers’ georganiseerd.

Daarnaast deed er in 1927 een heuse Anti-Stemdwang Partij mee aan de gemeenteraadsverkiezingen onder het motto: "Wie zijn eigen meester kiest, maakt zichzelf tot slaaf." De partij kreeg bijna 2.700 stemmen in Amsterdam, al was dat niet genoeg voor een zetel in de raad. In het naburige Haarlem behaalde dezelfde partij dat jaar bij de gemeenteraadsverkiezingen een zetel.

In de jaren daarna kwamen vele moties en amendementen om de opkomstplicht uit de Kieswet te schrappen. Allemaal werden ze verworpen. Pas in 1965 besloot de Tweede Kamer om een adviescommissie in te stellen die de kwestie zou onderzoeken.

Twee jaar later adviseerde de commissie om de opkomstplicht af te schaffen. Volgens de commissie was de politieke betrokkenheid onder de Nederlandse bevolking in de jaren zestig veel groter dan in 1917. "De kiezers van nu zijn mondige mensen", vond de commissie. In februari 1970 werd het wetsvoorstel over de afschaffing van de opkomstplicht met 91 tegen 15 aangenomen in de Tweede Kamer.

De gemeenteraadsverkiezingen van 3 juni 1970 waren daarmee de eerste gemeenteraadsverkiezingen zonder opkomstplicht. Het verschil tussen de periode vóór en de periode na de afschaffing van de opkomstplicht is goed terug te zien in de oude jaarboeken van O&S. In heel Amsterdam daalde het percentage kiezers bij de gemeenteraadsverkiezingen van 88,2 procent in 1966 naar 60,4 procent in 1970. In het historische centrum ging het percentage kiezers zelfs van 88,9 procent in 1966 naar 54,6 procent in 1970. Het gaat hier om het percentage geldige stemmen ten opzicht van alle kiesgerechtigden en niet om de opkomst.

Opkomstverschillen binnen de stad

Uit het recente onderzoek Ondervertegenwoordigd Amsterdam blijkt dat de opkomst bij verkiezingen in Amsterdam het laagst is in de stadsdelen aan de rand van de stad, zoals Nieuw-West en Noord. Dit hangt samen met de bevolkingssamenstelling van deze gebieden. Amsterdammers met een basis- of mbo-opleiding en inwoners met een migratieachtergrond gaan minder vaak stemmen. Dit zorgt voor een ongelijke vertegenwoordiging. Volgens onderzoekers heeft het afschaffen van de opkomstplicht in 1970 deze ongelijkheid vergroot.

De opkomstverschillen tussen het centrum en de stadsranden zijn vandaag de dag groot. Direct na de afschaffing van de opkomstplicht was dat ook zo, maar het beeld was wel anders. In de jaren zeventig was de opkomst in de oude stadsdelen (Oude stad, Oud Zuid en Oud West) juist lager dan in de nieuwbouwwijken aan de randen van de stad. Dat kwam onder andere doordat in het centrum toen veel arbeiders, kunstenaars en studenten woonden. Zij lieten soms bewust hun stem niet horen uit protest tegen de gevestigde orde, zoals bijvoorbeeld Marcel van Engelen beschrijft in zijn boek De Stad.

Een uitzondering op dit geografische patroon is de Bijlmermeer. Dat nieuwe stadsdeel werd opgeleverd in 1968. De Bijlmer lag aan de rand van de stad, maar had ook een relatief laag percentage geldige stemmen. Hier kwamen vooral Amsterdammers met een lager inkomen wonen, zoals we kunnen lezen in het boek van Van Engelen, een groep die over het algemeen minder vaak ging stemmen.

Inmiddels is de bevolkingssamenstelling van Amsterdam sterk veranderd. In het centrum wonen nu vooral inwoners met een hoog inkomen en een hbo- of wo-opleiding, terwijl mensen met een lager inkomen of een migratieachtergrond vaker in de buitenwijken wonen.

Die verandering in woonplek én bevolkingssamenstelling weerspiegelt zich in de opkomstcijfers. Waar vijftig jaar geleden de bewoners van het centrum minder vaak gingen stemmen, blijven tegenwoordig juist de groepen aan de stadsranden met een kwetsbare maatschappelijke positie thuis. Zo is de ongelijke politieke participatie gebleven, al zijn de sociale groepen waar het om gaat veranderd.