Monitor Circulaire Economie 2022
- Publicatie
- juni 2024
In een circulaire economie worden materialen zo lang en zo hoogwaardig mogelijk hergebruikt. Dit rapport uit 2024 beschrijft hoe het materiaalgebruik in Amsterdam zich in 2022 ontwikkelde. Als het gebruik van nieuw, niet-hernieuwbaar materiaal afneemt, dan betekent dat dat de economie meer circulair wordt. Daarnaast kijken we ook welke sociale en ecologische effecten het materiaalgebruik heeft. Deze, soms onzichtbare, effecten vinden vooral elders in de wereld plaats.
Ontwikkelingen in materiaalgebruik
In 2022 ging er in de Amsterdamse economie ruim 17 megaton nieuw, niet-hernieuwbaar materiaal om. Dat is 18 procent minder dan in 2016. Het materiaalgebruik nam tussen 2020 en 2022 flink af na een stijging in de jaren daarvoor. Dat komt deels door de sluiting van de Kolencentrale Hemweg eind 2019. Een andere oorzaak is dat de haven steeds minder fossiele grondstoffen gebruikt en doorvoert. Maar de daling is grotendeels ook een tijdelijk gevolg van de coronacrisis.
In totaal was er in 2022 ongeveer 35 megaton materiaal nodig voor de Amsterdamse economie. Minimaal 31 megaton daarvan heeft een internationale herkomst. Dat is ruim 89 procent van al het inkomende materiaal. Slechts een kleine 14 procent komt uit Nederland. Hiervan komt een deel waarschijnlijk oorspronkelijk ook uit het buitenland. Die spullen zijn dan via een andere plek in Nederland doorgevoerd naar Amsterdam. Daardoor lijkt het alsof ze een nationale herkomst hebben.
Materiaalstromen
Van al het materiaal dat de stad binnenkomt, voeren we 57 procent door (doorvoer is niet in de figuur opgenomen). De helft daarvan bestaat uit fossiele grondstoffen. Van de materialen die in de stad zelf blijven, is ruim de helft bestemd voor de industrie. De industrie maakt van de materialen weer nieuwe producten. Als we niet kijken naar het gewicht, maar naar de waarde van de materialen dan komt het grootste deel juist terecht bij de huishoudens. Dat komt doordat de consumptieproducten die zij gebruiken vaak duurder zijn dan de tussenproducten die de industrie gebruikt.
Na 2020 daalde de gebruikte hoeveelheid materiaal binnen alle productgroepen. Maar de waarde neemt sindsdien juist toe. Dat kan komen door inflatie. Een andere oorzaak kan zijn dat afnemers binnen een bepaalde productgroep duurdere producten gebruiken. Stel dat huishoudens in plaats van goedkope kiloknallers vaker biefstuk gaan eten. Zij eten over het algemeen kleinere porties van dit duurdere vlees. Daardoor neemt de economische waarde van de productgroep ‘voedsel, dierlijk’ toe terwijl het aantal kilo’s afneemt.
De daling van het materiaalgebruik komt vooral doordat er minder fossiele grondstoffen Amsterdam binnenkomen. In 2016 kwam er rond de 57 megaton aan fossiele brandstoffen binnen. Dat was in 2022 nog maar 47 megaton. De haven bouwt sinds 2016 het gebruik van steenkool af. Desondanks nam de hoeveelheid steenkool in 2022 weer toe. Dat komt doordat de gasprijzen enorm stegen. Nieuwe cijfers van de haven over 2023 laten zien dat de invoer van steenkool en andere olieproducten nu wel weer afneemt. De verwachting is dat dit in de komende jaren verder doorzet.
Verborgen kosten
In 2022 gaven huishoudens, bedrijven en de overheid in Amsterdam zo’n 29,9 miljard euro uit aan de eindconsumptie van materialen en producten. Dit is een optelsom van de prijs van de materialen, de arbeid en de andere kosten die komen kijken bij de winning, de productie en het vervoer.
Maar de consumptie van materiaal brengt ook verborgen kosten met zich mee. Dat komt door onbedoelde schadelijke effecten. Deze effecten zijn meestal niet inbegrepen in de marktprijs van producten. Hierdoor vallen deze kosten ten laste van de maatschappij. Tot deze maatschappelijke kosten behoren allerlei vormen van milieuschade, zoals vervuiling en ontbossing. Maar er zijn ook sociale kosten, zoals onderbetaling en dwangarbeid.
Al die kosten vormen samen de werkelijke prijs van een product. Bovenop de huidige 29,9 miljard aan materiaaluitgaven in Amsterdam komt er nog 26,7 miljard bij aan milieuschade en 5,6 miljard aan sociale kosten. De verborgen kosten zijn dus nog iets groter dan de huidige kosten van de materialen en spullen zelf. Als we deze kosten zouden meerekenen in de marktprijs, dan zouden Amsterdammers gemiddeld twee keer zo veel geld kwijt zijn aan hun spullen.
De meeste verborgen kosten worden buiten Nederland gemaakt. Dat komt doordat veel materialen en spullen die we in Amsterdam gebruiken uit het buitenland komen. De milieukosten die wél in Nederland gemaakt worden, zijn meestal een gevolg van uitstoot en vervuiling die vrijkomt bij het vervoer of de afdanking. De milieuschade buiten Nederland heeft vaak te maken met de schade tijdens materiaalwinning, bewerking en transport. Het grootste deel van de sociale kosten ligt ook buiten Nederland.
Er zijn verschillende typen verborgen milieu- en sociale kosten. Eén van de dingen die deze verborgen kosten veroorzaakt, is klimaatverandering. Hoewel hier vaak de meeste aandacht naartoe gaat, veroorzaakt het slechts 13 procent van de verborgen milieukosten van materiaalgebruik. Het grootste deel, bijna een derde, is het gevolg van luchtvervuiling. Daarnaast draagt de uitputting van (fossiele) grondstoffen ook voor ongeveer 19 procent bij aan de milieukosten. Landgebruik zorgt voor ruim 13 procent. Sociale kosten maken zo'n 17 procent uit van de totale verborgen kosten. Die kosten zijn vaak het gevolg van onderbetaling, gedwongen arbeid en kinderarbeid.
Het grootste deel van de CO2-uitstoot door het Amsterdamse materiaalgebruik vindt plaats buiten de stad. Die uitstoot bedraagt ongeveer 25.000 kiloton CO2. Dat is zeven keer groter dan de uitstoot die binnen de stad plaatsvindt. Dit betekent dat 86 procent van de klimaatvoetafdruk van Amsterdam elders ligt.
Voedselconsumptie is verantwoordelijk voor het grootste deel van de verborgen kosten van het Amsterdamse materiaalgebruik. 39 procent van de verborgen kosten komt door voedsel. Dat komt doordat er veel inwoners zijn die samen grote hoeveelheden voedsel consumeren. Daarnaast hebben bepaalde voedselgroepen een relatief hoge impact per kilo, zoals dierlijk voedsel.
De verborgen kosten van dierlijk voedsel hebben met name te maken met het grote landgebruik. Dat draagt bij aan CO2-uitstoot, aan luchtvervuiling door gebruik van (kunst)mest en aan biodiversiteitsverlies. Voedsel heeft in vergelijking tot andere productgroepen ook de hoogste sociale verborgen kosten. Dit heeft vaak te maken met onderbetaling.
Ook consumptiegoederen hebben ondanks hun relatief lage volume een behoorlijke impact. Dat komt doordat de kosten per kilo hoog zijn. Daarnaast gebruiken we grote hoeveelheden fossiele brandstoffen. Dat zorgt ook voor een flink deel van de verborgen kosten.