Direct naar inhoudDirect naar contactgegevens

Monitor Circulaire Economie 2020

Amsterdam wil een bloeiende stad zijn voor al zijn inwoners, binnen de grenzen van de planeet. Om dat te bereiken is het doel gesteld om in 2030 de helft minder nieuwe grondstoffen te gebruiken, en om in 2050 volledig circulair te zijn. In de Monitor Circulaire Economie beschrijft O&S het algemene materiaalgebruik in Amsterdam en de effecten die dat heeft op het milieu, vooral elders in de wereld.

Hoofdpunten

  • Als de milieukosten zouden worden meegerekend in de prijs van materiaal, dan zou dat materiaal gemiddeld 42 procent duurder moeten zijn.
  • CO2-uitstoot binnen de stad is gedaald, maar de totale klimaatvoetafdruk van de stad neemt nog niet structureel af. De impact van materiaalgebruik is breder dan alleen CO2.
  • De effecten verschillen per productgroep.
  • Het materiaalgebruik van Amsterdam daalt onvoldoende hard om de halveringsdoelstelling in 2030 te halen.
  • Er is onvoldoende data beschikbaar om de circulariteit van materiaalstromen goed te meten.

De verborgen kosten van materiaalgebruik

In 2020 werd er in Amsterdam zo’n 13,4 miljard euro uitgegeven aan de consumptie van materiaal. Dit is een optelsom van de prijs van materialen, de arbeid en de andere kosten die gemaakt worden tijdens de winning, productie en vervoer van producten die we in Amsterdam gebruiken. De milieukosten zijn nog niet meegerekend in deze uitgaven. Milieu- of eco-kosten zijn de kosten die gemaakt moeten worden om de negatieve milieueffecten van de winning, productie, en vervoer van producten te voorkomen, zodat de schade binnen de draagkracht van de aarde blijft. De materiaalconsumptie in 2020 ging gepaard met 5,6 miljard euro aan milieukosten.

Deze kosten, om spullen wel duurzaam te produceren, worden niet gemaakt. Hierdoor gaat de productie en consumptie van spullen gepaard met schade aan het milieu. De kosten hiervan, die hoger zijn dan de kosten voor het voorkomen van de milieuschade, worden afgewikkeld op de maatschappij: onszelf, mensen elders en onze (achterklein)kinderen. Als deze milieukosten ter voorkoming hiervan wel zouden worden doorberekend, dan zou al het materiaal gemiddeld ongeveer 42 procent duurder zijn. De sociale kosten – de kosten die zouden moeten worden gemaakt om de winning en productie eerlijk en menswaardig te laten plaatsvinden – zijn hierin nog niet meegerekend.

Materiaal wordt geconsumeerd door huishoudens, de overheid, en bedrijven die spullen nodig hebben voor de bedrijfsvoering, maar ook door bedrijven die diensten verlenen, zoals bouwbedrijven en restaurants. De industrie valt buiten dit onderzoek omdat het materiaal dat daarvoor wordt gebruikt niet ter eindconsumptie is. Huishoudens en andere consumenten (via dienstverlenende bedrijven) zorgen voor de grootste materiaalconsumptie door hun uitgaven/bestedingen. Huishoudens gaven in 2020 5,4 miljard euro uit aan materiaal, met name aan kleding en voedsel. Dienstverlenende bedrijven gaven in 2020 4,7 miljard euro uit aan materiaal, hoofdzakelijk aan bouwmaterialen. De overheid en het bedrijfsleven spendeerden 3,4 miljard euro, grotendeels aan industriële machines en vervoersmiddelen. Hier wordt dus veel geld aan uitgegeven, maar deze producten zijn ook duur. Daardoor vertegenwoordigen ze relatief weinig materiaal, en zijn de milieukosten relatief laag (0,6 miljard euro). De rest van de milieukosten (5 miljard euro) is vrijwel gelijk verdeeld over huishoudens en dienstverlenende bedrijven.

Bij impact op het milieu wordt vaak gedacht aan CO2-uitstoot en de bijbehorende gevolgen voor het klimaat. Dit is een belangrijk deel van de verborgen kosten van materiaalgebruik, maar het is niet de enige factor. Uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen is verantwoordelijk voor zo’n 29 procent van de milieukosten veroorzaakt door materiaalgebruik in Amsterdam. Grondstoffenschaarste en natuurvergiftiging (of ecotoxiciteit) zijn ook grote ‘kostenposten’, met respectievelijk 27 procent en 40 procent.

Bij natuurvergiftiging moet je bijvoorbeeld denken aan verontreiniging van grond door het mijnen van metalen, watervervuiling door pesticiden, en verzuring van de bodem door stikstof. Onder grondstoffenschaarste valt onder andere de uitputting van zeldzame metalen, landgebruik, en watergebruik. Een grote factor bij natuurvergiftiging door Amsterdams materiaalgebruik is dierlijk voedsel, waarvan de productie leidt tot veel stikstofuitstoot. Ten slotte brengt het winnen en produceren van goederen via het milieu ook schade toe aan de menselijke gezondheid, bijvoorbeeld via fijnstof.

Klimaatvoetafdruk van Amsterdam

Op het moment vallen onder het klimaatprogramma van Amsterdam alleen de directe CO2-uitstoot die in de stad plaatsvindt, en de uitstoot door Amsterdams energie- en elektriciteitsgebruik. Deze emissies nemen gestaag af. Tegelijkertijd zien we dat de CO2-uitstoot die plaatsvindt bij de winning, productie, en vervoer van de spullen die in Amsterdam worden geconsumeerd 4 keer groter is dan deze directe uitstoot. Dat betekent dat minimaal 78 procent van de klimaatvoetafdruk van Amsterdam elders plaatsvindt. De cijfers laten ook zien dat deze uitstoot, die met name in de productieketens en dus elders plaatsvindt, niet structureel afneemt. De trend volgt de groei en krimp van de economie. Als stad kunnen we onze klimaatvoetafdruk verkleinen door minder nieuwe spullen met hoge milieukosten te consumeren. Zo kan dierlijk voedsel bijvoorbeeld worden vervangen door plantaardig voedsel, en kan elektronica meer worden gerepareerd zodat het langer meegaat.

Milieueffecten

Verschillende soorten goederen hebben op verschillende manieren effect op de natuur. De Amsterdamse voedselconsumptie heeft het grootste effect op de natuur, met name doordat voedselproductie veel verzuring en stikstofneerslag tot gevolg heeft. Het maakt ook uit dat er simpelweg veel voedsel wordt geconsumeerd in Amsterdam. Waarschijnlijk is de milieu-impact van voedsel in de werkelijkheid enkele fracties lager, omdat in deze categorie ook water, bier en wijn zitten. Deze vertegenwoordigen een groot deel van al het voedsel, maar hebben lagere milieukosten dan gemiddeld.

Amsterdams verbruik van fossiele brandstoffen, zoals benzine of diesel, heeft naast directe uitstoot van CO2 met name gevolgen voor de grondstoffenschaarste, omdat beschikbaarheid van fossiele grondstoffen eindig is. De milieukosten van het verbranden van deze stoffen komt nog bovenop de hier geschatte milieukosten voor winning, productie en vervoer. Witgoed en elektronica scoren hoog op klimaatvoetafdruk en grondstoffenschaarste, omdat er vaak zeldzame metalen in worden gebruikt en de productieprocessen tot veel (natuur)vergiftiging en CO2-uitstoot leiden. Deze groep producten is naar gewicht vrij klein, maar heeft per kilo hoge milieukosten. Als we de goederen indelen naar waardeketen zijn Voedsel, Bouw, en Consumptiegoederen goed voor bijna driekwart van de totale milieukosten.

Materiaalgebruik

De hoeveelheid nieuw materiaal dat nodig is voor de economie van Amsterdam is in 2020 flink afgenomen ten opzichte van het jaar ervoor. Een belangrijke oorzaak hiervoor is de sluiting van de kolencentrale Hemweg 8 eind 2019, die op jaarbasis 1 – 1,8 miljoen ton steenkool verbruikte. Met een toename tot en met 2019 en een daling in 2020 volgt het materiaalgebruik dezelfde trend als de economie. Vooruitkijkend naar 2021 weten we dat de Amsterdamse economie ondanks corona is gegroeid, zelfs naar boven het niveau van 2019. De vraag is of het materiaalgebruik dezelfde ontwikkeling zal laten zien.

Wat betreft de halveringsdoelstelling bevond het materiaalgebruik in 2020 zich net onder het niveau van 2016, het referentiejaar. Dat betekent dus dat het materiaalgebruik over de periode 2016-2020 nauwelijks is afgenomen. NB: Voedsel en ander hernieuwbaar materiaal (zoals hout) tellen op dit moment niet mee voor deze doelstelling. In het berekenen van de milieueffecten wordt dit materiaal wel meegeteld. Om de doelstelling van 50 procent minder nieuw materiaal in 2030 te halen moet er na 2020 elk jaar gemiddeld 1,1 miljoen ton minder materiaal gebruikt worden in Amsterdam.

Materiaalstromen

Dit is een visuele weergave van de materiaalstromen in Amsterdam in 2020. Hier zie je wat voor soort materiaal de stad in komt en uit gaat, en hoe het circuleert. Amsterdam importeert relatief veel materiaal, en exporteert ook relatief veel. Door de Amsterdamse haven is er ook veel doorvoer en wederuitvoer: 53 procent van al het materiaal dat binnenkomt is hiervoor bestemd. Omdat er in Amsterdam behalve overslag vrijwel niks gebeurt met dit materiaal laten we het in deze visualisatie buiten beschouwing.

Het aandeel secundair materiaal in alle verwerkte grondstoffen in Amsterdam was minimaal 4,3 procent in 2020. Dit cijfer is alleen gebaseerd op afvalstromen die gerecycled worden, en is dus een onderschatting. Hoogwaardigere bronnen van secundair materiaal zoals direct hergebruik, reparatie, of refurbishment zijn nog moeilijk te becijferen. Van de hoogste strategieën op de R-ladder, “Refuse” (niet consumeren) en “Reduce” (hetzelfde consumeren met minder materiaal), is überhaupt niet duidelijk hoe ze goed gemeten kunnen worden. Bovendien is onduidelijk welk aandeel van het geïmporteerde materiaal secundair is. Het percentage van secundair materiaal in de Nederlandse economie wordt geschat op zo’n 16 procent.

Over de methode

De cijfers over materiaalgebruik zijn gebaseerd op transportstatistieken van het CBS, en de milieueffecten worden berekend aan de hand van kerngetallen van een selectie representatieve producten. Beide onderdelen van de methode zijn inschattingen, want gedetailleerde, directe gegevens zijn helaas niet voorhanden. De onzekerheidsmarges zijn aanzienlijk – de daadwerkelijke impact kan dus afwijken. De cijfers moeten daarom worden gezien als indicatief voor hoe groot de milieueffecten ongeveer zijn en hoe ze zich tot elkaar verhouden. Zie de Technische Toelichting voor een uitgebreide beschrijving van de scope en de methode.